Introductie Historical European Martial Arts

Europese Martial arts

Oorsprong van zwaardvecht scholen

Het oudste bewaard gebleven handboek over Westers zwaardvechten stamt uit de 14e eeuw, al bestaan er historische verwijzingen naar scholen voor zwaardvechten die teruggaan tot de 12e eeuw. Deze ‘scholen’ kunnen beter worden gezien als stromingen binnen de studie zwaardvechten dan als feitelijke scholen. 

De Venetiaanse school van het zwaardvechten

De Venetiaanse school van het zwaardvechten ontstond in Venetië in het begin van de 12e eeuw en bleef bestaan tot aan het begin van de 19e eeuw.

De basisprincipes van het Venetiaanse zwaardvechten zijn uiteengezet in vijf belangrijke werken:


  • Giacomo di Grassi – De redenen voor een succesvolle omgang met wapens voor aanval en verdediging (1570)

  • Francesco Alfieri – De kunst van het voortreffelijk hanteren van het zwaard (1653)

  • Camillo Agrippa – Verhandeling over de wetenschap van wapens met filosofische beschouwingen (1553)

  • Nicoletto Giganti – School of Theater (1606)

  • Salvator Fabris – Zwaardvechten of de wetenschap van wapens (1606)


De Venetianen waren meesters in hun kunst en deelden met hun collega’s uit Bologna de solide principes die bekend stonden als het Bolognese of Venetiaanse zwaardvechten. Voor het eerst werd het zwaard tot in detail beschreven: de eigenschappen van verschillende delen van de kling en hoe die konden worden ingezet voor aanval of verdediging. Zo ontstond ook het idee van wat we nu het “slagpunt” noemen. De kling werd verdeeld in vier delen: de eerste twee, dicht bij het gevest, dienden voor verdediging; het derde deel, bij het midden van de slag, voor krachtige slagen; en het vierde, bij de punt, voor steken.

De Duitse school van het zwaardvechten


De Duitse school van het zwaardvechten was een gevechtssysteem dat wijdverspreid was in het Heilige Roomse Rijk. Het bestond van de late middeleeuwen tot in de vroegmoderne tijd (van de 14e tot de 17e eeuw) en werd vooral gekenmerkt door het gebruik van het langzwaard. Belangrijke meesters, zoals Johannes Liechtenauer, ontwikkelden technieken en principes die grote invloed hadden op de krijgskunst van die periode.

Het oudste document van deze traditie is het manuscript I.33, geschreven rond 1300. Dit werk geeft gedetailleerde instructies over het gebruik van zwaard en schild, en vormt de basis voor latere handleidingen en de verdere ontwikkeling van de Europese vechtkunsten.


De Napolitaanse school van het zwaardvechten

De Napolitaanse school ontstond in Napels aan het begin van de 15e eeuw en groeide uit tot een van de machtigste schermscholen van Italië. Ze bracht veel beroemde meesters voort en leverde een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van technieken en onderwijsmethoden. De invloed van deze school reikte verder dan Italië en hielp de kunst van het zwaardvechten in heel Europa tijdens de Renaissance te vormen.

Mounted Service School

Tot aan de technologische vernieuwingen na de Eerste Wereldoorlog leerden instructeurs in de cavalerie van het Amerikaanse leger nog steeds zwaardvechten, zowel te paard als te voet. Dit gebeurde op de Mounted Service School in Fort Riley, Kansas.

De jonge luitenant George S. Patton Jr. werd daar benoemd tot Master of the Sword, een titel voor de beste instructeur. In 1913 ontwierp hij de zogenaamde Patton-sabel, geïnspireerd op zijn studie bij M. Cléry L’Adjutant, destijds een van de meest vooraanstaande zwaardvechtmeesters van Europa. Tijdens zijn tijd in Fort Riley schreef Patton twee trainingshandleidingen voor cavalerieofficieren: Saber Exercise 1914 en Diary of the Instructor in Swordsmanship.

De ontwikkeling van zwaardvechten als sport

Vanaf de middeleeuwen werd zwaardvechten niet alleen gezien als een manier om te vechten, maar ook als een middel om veilig te trainen en te wedijveren. In de 18e eeuw maakte Domenico Angelo hierin een grote omwenteling. Hij opende in 1763 een zwaardvechtschool in Londen, gaf les aan de adel en de koninklijke familie, en publiceerde een invloedrijk instructieboek. Angelo legde de basis voor houding en voetwerk die nog altijd gelden en benadrukte voor het eerst de gezondheids- en sportieve voordelen van zwaardvechten boven het dodelijke aspect.

In de loop van de 19e eeuw verschoof de nadruk volledig naar sport. Het eerste officiële toernooi vond plaats in 1880 in Londen, waarna in zowel Groot-Brittannië als de Verenigde Staten de eerste officiële reglementen voor zwaardvechten werden opgesteld.

Historical European Martial Arts (HEMA)

Historical European Martial Arts (HEMA) zijn krijgskunsten van Europese oorsprong. Het gaat vooral om vechtkunsten die vroeger werden beoefend, maar later zijn verdwenen of veranderd in heel andere vormen.

Van de krijgskunsten uit de klassieke oudheid – zoals Grieks worstelen of gladiatorengevechten – is maar weinig documentatie bewaard gebleven. De meeste handleidingen en technische verhandelingen stammen uit de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Daarom richt HEMA zich in de praktijk vooral op de periode tussen ongeveer 1300 en 1800. In die tijd bloeiden de Duitse, Italiaanse en Spaanse scholen in de late middeleeuwen en de renaissance (14e tot 16e eeuw), gevolgd door de Franse, Engelse en Schotse scholen van het zwaardvechten in de 17e en 18e eeuw.


Ook krijgskunsten uit de 19e eeuw, zoals het klassieke zwaardvechten en vroege hybride stijlen als Bartitsu, vallen soms onder HEMA in bredere zin. Daarnaast worden traditionele en folkloristische stijlen uit de late 19e en vroege 20e eeuw er soms toe gerekend, zoals vormen van volksworstelen en stokvechttradities.

In de Verenigde Staten wordt ook wel de term Western Martial Arts (WMA) gebruikt, die in ruimere zin moderne én traditionele disciplines kan omvatten. In de late middeleeuwen nam het langzwaard een ereplaats in binnen deze krijgskunsten. Daarom wordt soms ook de term Historical European Swordsmanship (HES) gebruikt, specifiek voor de technieken van het zwaardvechten.

Vroege geschiedenis van Europese martial arts

Het vroegste bekende Westerse boek over vechtkunsten (stand 2025) is de Epitoma rei militaris. Dit werk werd in het Latijn geschreven door de Romeinse auteur Publius Flavius Vegetius Renatus, die leefde in Rome tussen de 4e en 5e eeuw. Er zijn geen andere Westerse handleidingen over krijgskunst bekend van vóór de late middeleeuwen (behalve enkele fragmenten over Grieks worstelen, zoals in de Papyrus Oxyrhynchus 466).

Wel bevatten middeleeuwse teksten – zoals de IJslandse saga’s, Byzantijnse Acritische liederen, het epos Digenes Akritas en Middelhoogduitse verhalen – beschrijvingen van gevechten en krijgskundige kennis. Ook beeldende kunst uit die tijd geeft informatie, bijvoorbeeld het Tapijt van Bayeux, de Synopsis of Histories van Johannes Skylitzes en de Morganbijbel. Op basis van zulke bronnen, gecombineerd met praktisch experiment, proberen onderzoekers soms oudere vechtmethoden te reconstrueren, zoals pankration, Byzantijnse hoplomachia, Viking zwaardvechten en gladiatorengevechten.


Het oudst bewaard gebleven Fechtbuch (gevechtshandboek) is het Royal Armouries Ms. I.33, ook wel het Walpurgis-boek of Tower Fechtbuch genoemd. Dit manuscript, dat rond 1300 werd geschreven, behandelt het vechten met zwaard en schild (buckler).

Vechten als een Viking

Onze kennis over militaire technologie in de Vikingtijd (laat 8e tot midden 11e eeuw) is gebaseerd op relatief weinig archeologische vondsten, afbeeldingen en deels op de verhalen in de Noorse saga’s en wetten die in de 12e tot 14e eeuw zijn opgetekend. Volgens de gewoonte moesten alle vrije Noormannen wapens bezitten en mochten ze die altijd bij zich dragen. In de Hávamál, een verzameling wijze raad die aan Odin wordt toegeschreven, staat bijvoorbeeld: "Laat je wapens niet achter je rug liggen in het veld; je weet nooit wanneer je plotseling je speer nodig hebt."


Oorlog was de meest prestigieuze bezigheid in Scandinavië tijdens de Vikingtijd, en mooi afgewerkte wapens waren een belangrijke manier voor een krijger om zijn rijkdom en status te tonen. Een rijke Viking had meestal een volledige uitrusting: een speer, een houten schild en een strijdbijl of zwaard. Strijdbijlen werden gezien als het “normale wapen” voor middenklasse-Vikingen, terwijl zwaarden vooral voorbehouden waren aan de hogere klasse en adel vanwege de hoge kosten.

Viking wapens werden vaak bezongen in poëzie. De rijksten beschikten soms over een helm en maliënkolder, die vermoedelijk beperkt waren tot de adel en hun professionele krijgers. Arme krijgers droegen meerdere lagen dikke wollen kleding. De gemiddelde boer had waarschijnlijk alleen een speer, een schild en eventueel een gewone bijl of een groot mes (seax). Sommige krijgers namen ook hun jachtbogen mee, meestal lange bogen of platte bogen, die gebruikt konden worden in de beginfase van een gevecht.

Laat middeleeuws zwaardvechten

De centrale figuur van de laatmiddeleeuwse krijgskunsten in Duitsland is Johannes Liechtenauer. Hoewel er geen manuscript van hem zelf bekend is dat bewaard is gebleven, werden zijn lessen voor het eerst opgetekend in het Nürnberger Handschrift GNM 3227a uit de late 14e eeuw. Van de 15e tot de 17e eeuw werden talrijke Fechtbücher (Duitse “zwaardboeken”) geproduceerd, waarvan er nog enkele honderden bestaan. Veel van deze werken beschrijven technieken die zijn afgeleid van Liechtenauers leer. Zijn Zettel (een soort gedicht of samenvatting van zijn technieken) is nog steeds een van de bekendste, al cryptische, stukken Europese krijgskunstliteratuur, en wordt wereldwijd bestudeerd en toegepast door zwaardvechters en onderzoekers.


Gewoonlijk werden meerdere vechtvormen naast elkaar onderwezen, zoals: ongewapend worstelen (Kampfringen of abrazare), dolkvechten (Degen of daga, vaak een rondeldolk), langmes (Messer of Dusack), stokken, lange staf of polswapens, langzwaard (Langesschwert, spada longa, spadone) en gevechten in harnas (Harnischfechten of armazare), zowel te voet als te paard. Sommige Fechtbücher bevatten ook secties over speciale duels schilden (Stechschild), gebruikt bij rechtsgevechten.

Belangrijke 15e-eeuwse Duitse zwaardmeesters waren onder anderen Sigmund Ringeck, Peter von Danzig, Hans Talhoffer en Paulus Kal, die allemaal de leer van Liechtenauer door gaven. Vanaf het einde van de 15e eeuw ontstonden er “broederschappen” van zwaardvechters (Fechtbruderschaften), zoals de Brotherhood of St. Mark (1474) en de Federfechter.

Een vroeg voorbeeld uit Bourgondisch-Frankrijk is Le jeu de la hache (“Het Spel van de Bijl”) rond 1400.


De eerste meester die in het Italiaans schreef was Fiore dei Liberi, in opdracht van de markies van Ferrara. Tussen 1407 en 1410 documenteerde hij uitgebreide vechttechnieken in zijn werk Flos Duellatorum, waarin hij worstelen, dolk, wapenhandigheid met een harnas, langzwaard, polswapens, gevechten in harnas en gevechten te paard behandelde. De Italiaanse school werd voortgezet door Filippo Vadi (1482–1487) en Pietro Monte (1492, Latijn met Italiaanse en Spaanse termen).

Er bestaan ook drie vroege Engelse teksten over zwaardvechten (voor George Silver), maar deze zijn zeer obscuur en van onzekere datum. Ze worden meestal toegeschreven aan de tweede helft van de 15e eeuw.

Vroegmodern zwaardvechten

In de 16e eeuw werden compilaties van oudere Fechtbücher technieken gemaakt, waarvan sommige werden gedrukt, met name door Paulus Hector Mair (in de jaren 1540) en Joachim Meyer (in de jaren 1570). Het werk van Mair is in omvang ongeëvenaard door enige andere Duitse meester en wordt door hedendaagse onderzoekers als van onschatbare waarde beschouwd.

In Duitsland ontwikkelde het zwaardvechten in de 16e eeuw sportieve trekken. De verhandelingen van Mair en Meyer bouwden voort op de traditie van Liechtenauer uit eerdere eeuwen, maar met nieuwe en onderscheidende kenmerken. Het gedrukte Fechtbuch van Jacob Sutor (1612) geldt als een van de laatste werken in de Duitse traditie.


In Italië was de 16e eeuw een periode van grote veranderingen. Het begon met de verhandelingen van de Bolognese meesters Antonio Manciolino en Achille Marozzo, die een variatie beschreven van de eclectische ridderlijke vechtkunsten van de vorige eeuw. Van zwaard en schild tot zwaard en dolk, van zwaard alleen tot tweehandig zwaard, van polswapens tot worstelen (hoewel afwezig bij Manciolino): het vroege zestiende-eeuwse Italiaanse zwaardvechten weerspiegelde de veelzijdigheid die van een krijger uit die tijd werd verwacht.

Halverwege de 16e eeuw verdwenen polswapens en bijwapens, naast de dolk en cape, geleidelijk uit de handleidingen. In 1553 definieerde Camillo Agrippa voor het eerst de prima, seconda, terza en quarta houdingen (of handposities), die de basis zouden vormen van het Italiaanse zwaardvechten tot ver in de volgende eeuw. Vanaf het einde van de 16e eeuw werd het Italiaanse rapier-zwaardvechten in heel Europa populair, met name dankzij het werk van Salvator Fabris (1606).

Belangrijke meesters uit deze periode waren onder andere:


  • Antonio Manciolino (1531, Italiaans)

  • Achille Marozzo (1536, Italiaans)

  • Angelo Viggiani (1551 en 1575, Italiaans)

  • Camillo Agrippa (1553, Italiaans)

  • Jerónimo Sánchez de Carranza (1569, Spaans)

  • Giacomo di Grassi (1570, Italiaans)

  • Giovanni Dall'Agocchie (1572, Italiaans)

  • Henry de Sainct-Didier (1573, Frans)
    Frederico Ghisliero (1587, Italiaans)

  • Vincentio Saviolo (1595, Italiaans)

  • Girolamo Cavalcabo (1597, Italiaans)

  • George Silver (1599, Engels)


Barok & rococo stijl

Tijdens de barokperiode verloor worstelen aan populariteit onder de hogere klassen, omdat het nu werd gezien als onbeschaafd en boerenachtig. Ook de zwaardvechtstijlen moesten voldoen aan de nieuwe idealen van elegantie en harmonie.

In Spanje werd deze ideologie in het bijzonder tot grote hoogte ontwikkeld. La Verdadera Destreza (‘de ware kunst van het zwaardvechten’) baseerde zich op het humanisme van de Renaissance en wetenschappelijke principes, als tegenhanger van de traditionele, “alledaagse” manier van schermen uit de middeleeuwen. Belangrijke meesters van Destreza waren Jerónimo Sánchez de Carranza (de “vader van Destreza”, †1600) en Luis Pacheco de Narváez (1600, 1632). Ook de Nederlandse meester Girard Thibault (1630) werd door deze ideeën beïnvloed.


De Franse schermschool ontwikkelde zich in deze periode los van de Italiaanse oorsprong, met eigen terminologie, regels en lesmethoden. Franse barokmeesters waren onder andere Le Perche du Coudray (1635, 1676, leraar van Cyrano de Bergerac), Besnard (1653, leraar van Descartes), François Dancie (1623) en Philibert de la Touche (1670).

In Italië domineerde in de 17e eeuw Salvator Fabris, wiens werk De lo schermo overo scienza d’arme (1606) niet alleen in Italië, maar ook in Duitsland grote invloed had en de Duitse schermtradities vrijwel verdrong. Fabris werd opgevolgd door meesters als Nicoletto Giganti (1606), Ridolfo Capo Ferro (1610), Francesco Alfieri (1640), Francesco Antonio Marcelli (1686) en Bondi’ di Mazo (1696).

In Engeland verschenen tijdens de Elizabethaanse en Jacobiaanse tijd werken over zwaardvechten van Engelse auteurs, zoals George Silver (1599) en de professionele schermmeester Joseph Swetnam (1617). Het Engelse werkwoord to fence wordt voor het eerst vermeld in Shakespeares Merry Wives of Windsor (1597).


De Franse schermschool, die zijn oorsprong in de 16e eeuw had in Italië, ontwikkelde zich in de Barok tot zijn klassieke vorm. In de 18e eeuw, tijdens de late barok en Rococo, ontstond het Franse schermen met het kleine zwaard en later met de fleuret als trainingswapen voor het kleine zwaard.

Rond 1715 was de rapier grotendeels vervangen door het lichtere en handzamere kleine zwaard in bijna heel Europa, al werden technieken van het rapier nog steeds behandeld door auteurs zoals Donald McBane (1728), P. J. F. Girard (1736) en Domenico Angelo (1763).


In deze periode ontstond in Engeland en Ierland ook boksen met blote vuisten als populaire sport. Pioniers hiervan waren de Engelsen James Figg en Jack Broughton.

Gedurende de 18e eeuw werd de Franse schermschool de standaard in West-Europa. De in Italië geboren meester Domenico Angelo, die in Engeland lesgaf, publiceerde in 1763 zijn werk L'École des Armes in het Frans. Het boek werd een enorm succes en diende gedurende vijftig jaar, ook in de Napoleontische tijd, als standaardwerk. Angelo’s handleiding was zo invloedrijk dat het werd opgenomen onder de titel Éscrime in de Encyclopédie van Diderot.

Moderne HEMA

Sinds de jaren 1980 en 1990 zijn er historische Europese krijgskunst gemeenschappen ontstaan in Europa, Noord-Amerika, Australië en de rest van de wereld. Deze groepen proberen historische Europese krijgskunsten te reconstrueren met verschillende trainingsmethoden.

Hoewel de focus meestal ligt op de krijgskunsten van middeleeuwse en renaissance-meesters, worden ook 19e- en vroeg 20e-eeuwse docenten bestudeerd en hun systemen gereconstrueerd. Voorbeelden zijn Edward William Barton-Wright, de grondlegger van Bartitsu; Pierre Vigny, meester in combat savate en stokvechten; Rowland George Allanson-Winn, bokser en schermer uit Londen; Jean Joseph-Renaud, Franse journalist en zelfverdediging enthousiast; en de Britse kwartstaf expert Thomas McCarthy.

Maak het verschil, doneer nu!

Lees onze nieuwste blogs!