Over viking zwaarden

Viking sword

Het Vikingtijdzwaard (ook Karolingisch of Frankisch zwaard genoemd) is het type zwaard dat in West- en Noord-Europa gangbaar was tijdens de Vroege Middeleeuwen. De viking zwaarden ontstonden in de 8e eeuw uit de Merovingische spatha, meer specifiek uit de Frankische productie van zwaarden in de 6e en 7e eeuw. In de 11e en 12e eeuw gaf dit type vervolgens aanleiding tot het ridderzwaard (arming zwaard) van de Romaanse periode.

Terminologie

Hoewel het in de volksmond vaak "vikingzwaard" wordt genoemd, werd dit type zwaard geproduceerd in het Frankische Rijk tijdens de Karolingische periode. De associatie van de naam "viking" met deze zwaarden komt voort uit het verdwijnen van grafgiften in christelijk Frankenland in de 8e eeuw. Hierdoor zijn de meeste zwaardklingen van Frankische makelij uit deze periode teruggevonden in heidense graven uit de Vikingtijd in Scandinavië, waar ze terecht kwamen door handel, losgeld of plundering. Vondsten in continentaal Europa zijn daarentegen meestal beperkt tot losse vondsten in rivierbeddingen.


Zwaarden uit de 8e tot 10e eeuw worden ook wel "Karolingische zwaarden" genoemd, terwijl de zwaarden uit de late vikingtijd en de vroege hoge middeleeuwen (late 10e tot vroege 12e eeuw) overlopen in de categorie van Normandische zwaarden of de vroege ontwikkeling van het ridderzwaard.

Tijdens de vikingtijd was het Karolingische Rijk het centrum van geavanceerde zwaardproductie. Dit gebied leverde de beste wapens die in Midden- en Noord-Europa gevonden zijn.

Geschiedenis

Tijdens de regering van Karel de Grote werd de prijs van een zwaard met schede vastgesteld op zeven solidi (ongeveer 1300 dollar). Zwaarden waren nog steeds relatief dure wapens, al niet zo exclusief als in de Merovingische tijd. In de wetten van Karel de Grote werd bepaald dat alleen leden van de cavalerie, die zich een oorlogspaard konden veroorloven, verplicht waren een zwaard te bezitten. Volgens de kroniek van Regino werd het zwaard tegen het einde van de 9e eeuw gezien als het voornaamste wapen van de cavalerie. Dit benadrukt dat zwaarden rond deze tijd uitsluitend beschikbaar waren voor de aristocratie. Binnen de Viking samenleving hadden uitsluitend de klassen van Jarls (aristocraten) een zwaard en sommige Karls (vrije boeren). Het is niet verwonderlijk dat Frankische legers meer toegang hadden tot de aanschaf van zwaarden dan de Vikingen, die hiervoor afhankelijk waren van handel en plundering. Desondanks zijn er maar weinig verwijzingen naar de productie van zwaarden in de Karolingische periode, afgezien van een vermelding van emundatores vel politores (slijpers en polijsters) die werkzaam waren in de werkplaatsen van de abdij van Sint Gallen. Twee mannen die zwaarden slijpen, één met een slijpsteen en de ander met een vijl, worden ook afgebeeld in het Utrechts Psalter.

Metallurgie

Een belangrijk aspect in de ontwikkeling van Europese zwaarden tussen de vroege en hoge middeleeuwen was de beschikbaarheid van hoogwaardig staal. Tijdens de Volksverhuizing en de vroege middeleeuwen werden zwaardklingen vooral gemaakt met de techniek van pattern welding (ook wel “vals Damascusstaal” genoemd). Grote stukken staal van voldoende kwaliteit om een hele kling van te smeden waren in Europa zeldzaam en kwamen meestal via import uit Centraal-Azië, waar vanaf de 8e eeuw een gietstaal-industrie opkwam. Na het jaar 1000 kwamen er steeds vaker zwaarden met klingen van gietstaal. De groep van de Ulfberht-zwaarden laat een breed scala zien in staalsoorten en smeedtechnieken. Zo had een exemplaar uit een 10e-eeuws graf in Nemilany (Moravië) een kern van pattern-welding met gelaste, geharde snijkanten. Een ander exemplaar leek juist te zijn gemaakt van hoogwaardig hypo eutectoïde staal, mogelijk geïmporteerd uit Centraal-Azië.


Het zwaard in Frankische context

Het zwaard verving geleidelijk de sax in de late 8e en vroege 9e eeuw. Omdat er in Frankenland in de 8e eeuw geen grafgiften meer werden meegegeven, zijn continentale vondsten grotendeels beperkt tot rivierbeddingen (waar zuurstofarme omstandigheden het staal bewaarden). De meeste bewaarde Karolingische zwaarden zijn afkomstig uit graven van noordelijke of oostelijke culturen, waar heidense begrafenisrituelen nog gangbaar waren. Voor de Karolingische Franken waren zwaarden absoluut een statussymbool en het teken van aristocratie. Alhoewel ze toegankelijker moeten zijn geweest dan de vroegere Merovingische zwaarden die vaak uitzonderlijk luxueus waren gedecoreerd.  

Betekenis in de Noordse cultuur

Viking zwaarden hadden een hoge waarde in de Noordse cultuur, omdat ze kostbaar waren om te maken en een teken van hoge status vormden. Het bezitten van een zwaard was een kwestie van groot aanzien. Personen van hoge status bezaten vaak rijk versierde zwaarden met zilveren versieringen en inlegwerk. De meeste Vikingkrijgers hadden geen zwaard maar vochten met speer en bijl. Toch kan worden verwacht dat voor de gemiddelde karl slechts één rooftocht voldoende opleverde om een goede kling te kunnen bekostigen. We moeten echter onthouden dat Viking rooftochten hoofdzakelijk niet bedoeld waren om zwaarden en luxe goederen aan te schaffen, maar voor jongvolwassen mannen de manier was om een bruidsschat te kunnen financieren voor hun trouwen. 


In de Laxdæla-saga wordt een zwaard genoemd dat gewaardeerd werd op een halve kroon, wat overeenkwam met de waarde van zestien melkkoeien. Het vervaardigen van dergelijke wapens was een gespecialiseerd ambacht, en veel klingen werden geïmporteerd uit het buitenland, zoals het Rijnland. Het smeden van een zwaard kon tot een maand duren, en de wapens hadden zo’n hoge waarde dat ze vaak van generatie op generatie werden doorgegeven. 

Het zwaard in animistische context

Animisme is het geloof dat objecten, plaatsen en wezens een eigen spirituele identiteit bezitten. Dit betekent dat niet alleen mensen, maar ook dieren, planten, stenen, rivieren, weersverschijnselen en zelfs menselijke creaties en woorden als bezield werden beschouwd. Elk van deze entiteiten had een eigen bewustzijn en kracht. Voor de komst van het christendom waren alle Europese culturen animistisch. Dit animisme kwam voort uit de Proto-Indo-Europese oorsprong van onze voorouders. De Vikingen hechtten een animistische betekenis toe aan voorwerpen zoals weefgetouwen, speren en zwaarden, waardoor deze objecten een eigen animistische identiteit kregen. Hoe ouder een zwaard was, des te waardevoller werd het daardoor beschouwd. 


Lokale smeden voorzagen ingevoerde klingen vaak van rijk versierde grepen. Veel zwaarden kregen namen, zoals Beenbijter en Goudgreep. In verschillende saga wordt beschreven dat zwaarden zelfs magische krachten bezaten. Het belang van zwaarden in de Noordse cultuur blijkt ook uit de praktijk van het "doden" van zwaarden. Dit hield in dat men de kling boog, zodat het zwaard onbruikbaar werd. Deze handeling had waarschijnlijk zowel een rituele als een praktische functie: Vikingen werden vaak begraven met hun wapens, en het "doden" van een zwaard kon grafrovers ontmoedigen om zo’n kostbaar wapen te stelen. Archeologische vondsten van gebogen of verbrijzelde zwaarden bevestigen deze praktijk. Het animistische wereldbeeld van de Vikingen zorgt ervoor dat we grafgiften in een andere context plaatsen. Niet elk meegegeven zwaard was door de overledene gebruikt. Sommige werden meegegeven aan kinderen en soms stonden ze voor magie of aristocratie. 

Handel

De verspreiding van Frankische klingen door Scandinavië en zelfs tot in Wolga-Bulgarije toont het grote belang van Frankische wapenexporten. Toch probeerden Karolingische koningen deze handel te beperken. In 864 stelde Karel de Kale zelfs de doodstraf in voor het verkopen van wapens aan de Vikingen. De Arabische reiziger Ibn Fadlan merkte in de 10e eeuw expliciet op dat de Wolga-Vikingen Frankische zwaarden droegen. In 869, tijdens een Saraceense aanval op de Camargue, eisten de aanvallers 150 zwaarden als losgeld voor aartsbisschop Rotland van Arles.

Buitenlands gemaakte wapens en wapenrusting – vooral Frankische – speelden een bijzondere rol in de Noordse samenleving. Vikingen verkregen ze door handel (vaak als onderdeel van het schenkingsgebruik binnen de Noordse cultuur) of door plundering. Het bezitten en tonen van zo’n wapen gaf duidelijk iemands sociale positie en politieke banden weer. De voorkeur van de Scandinaviërs voor buitenlandse wapens en wapenrusting had een praktische reden: Noordse ontwerpen waren verouderd en de lokale ijzerbronnen waren van slechte kwaliteit. De belangrijkste viking wapens waren bovendien rijk versierd met goud en zilver. Zulke edelmetalen werden niet in Scandinavië geproduceerd, maar geïmporteerd, en later ingelegd in de pommels en klingen van wapens, vaak in geometrische patronen, dierfiguren en later ook christelijke symbolen. Vanaf het midden van de 9e eeuw stroomden deze hoogwaardige wapens Scandinavië binnen, waardoor Frankische wapens de standaard werden voor de Vikingen. Ahmad ibn Fadlan schreef dat elke viking een “zwaard van Frankisch type” droeg.


De Franken probeerden echter actief te voorkomen dat Vikingen hun wapens en wapenrusting gebruikten. Ze vreesden namelijk dat ze uiteindelijk tegenover vijanden zouden staan die net zo goed bewapend waren als zijzelf. In 811 verbood het Capitulare Bononiense dat geestelijken zwaarden of wapenrusting leverden aan niet-Frankische personen. Zulke wetten kwamen vaker voor, en in 864 maakte Karel de Kale de handel in wapens met buitenlanders officieel strafbaar met de dood. 

Samenstelling

Het patroonlassen (pattern welding) raakte in de 9e eeuw in onbruik, omdat staal van betere kwaliteit beschikbaar kwam. Beter staal maakte ook smallere klingen mogelijk, en de zwaarden van de 9e eeuw vertoonden daardoor een sterkere versmalling naar de punt dan hun voorgangers uit de 8e eeuw. Dit verplaatste het zwaartepunt dichter naar de grip. Vikingzwaarden hadden een kling die spitser afliep dan die van de Merovingische spatha. Ze waren voorzien van een brede bloedgoot, die het gewicht verminderde maar de kwaliteit van het wapen behouden liet. Het zwaard had een kenmerkende grip, een of twee pareerstangen en een pommel. De Frankische zwaarden hadden vaak een pommel die bestond uit drie of vijf afgeronde lobben. Dit was een typisch Frankische ontwikkeling die vóór de 8e eeuw niet bestond. De lobben werden vastgemaakt op de bovenste pareerstang, waardoor ze een bredere pommel vormen zoals we deze bij Middeleeuwse zwaarden herkennen. Het ontwerp is vaak terug te zien in de kunst uit die tijd, bijvoorbeeld in de Stuttgart Psalter, Utrecht Psalter, Lothar Evangeliën en Bern Psychomachia-handschriften, maar ook in muurschilderingen in de kerk van Mals in Zuid-Tirol.

Inscripties op klingen

Sommige viking zwaarden hebben een kling die was voorzien van inscripties. Dit was eveneens een Frankische vernieuwing die ontstond tijdens de regeerperiode van Karel de Grote. Een bekend voorbeeld zijn de Ulfberht-klingen. Deze traditie ging door tot in de hoge middeleeuwen en bereikte een hoogtepunt in de 12e eeuw. Terwijl kling inscripties juist steeds vaker voorkomen in de Vikingtijd, raakte de gewoonte om de grip te versieren met edelmetalen – overgenomen van de Merovingische spatha en wijdverspreid in de 8e en 9e eeuw – in de loop van de 10e eeuw in verval. De meeste zwaarden die in de late 10e eeuw in het Heilige Roomse Rijk werden gemaakt, voldeden qua vorm nog steeds aan het “vikingzwaard”-type, maar hadden eenvoudige grepen.

Ulfberht zwaarden

De Ulfberht zwaarden vormen een overgang tussen viking zwaarden en de latere ridder zwaarden. De meeste hebben klingen van Oakeshott type X. Ze zijn ook het beginpunt van de rijke middeleeuwse traditie van kling inscripties. De achterzijde van de klingen heeft vaak geometrische patronen, meestal vlechtmotieven, al dragen veel klingen met dergelijke patronen geen Ulfberht-inscriptie. Binnen de Ulfberht-groep varieerden de productiemethoden sterk. De Ulfberht-zwaarden zijn waarschijnlijk ontstaan in het Rijnland De Frankische herkomst wordt aangenomen vanwege de naam “Ulfberht”. De meeste gevonden exemplaren komen echter uit Noord-Europa. Waarschijnlijk werden ze verhandeld, buitgemaakt, als losgeld opgeëist, of illegaal uitgevoerd. Drie exemplaren zijn gevonden in Wolga-Bulgarije, langs de belangrijke handelsroute daar. In totaal zijn 167 Ulfberht zwaarden bekend, vooral uit Scandinavië en de Oostzee regio. Het oorspronkelijke Ulfberht-type stamt uit de 9e of 10e eeuw, maar zwaarden met de Ulfberht-inscriptie werden nog tot het einde van de vikingtijd in de 11e eeuw gemaakt. Een laat voorbeeld, gevonden in Oost-Duitsland en gedateerd in de 11e of vroege 12e eeuw, is bijzonder omdat het zowel de Ulfberht-signatuur als een christelijke inscriptie draagt: in nomine domini (+IINIOMINEDMN). De persoonsnaam Wulfbert (Oudhoogduits: Wolfbert, Wolfbrecht, Wolfpert, Wolfperht, Vulpert) is bekend uit de 8e tot 10e eeuw.



Schedes

Karolingische schedes werden gemaakt van hout en leer. Versieringen van schedes worden afgebeeld in verschillende manuscripten, zoals de Stuttgart Psalter, de Utrecht Psalter en de Vivian Bijbel. Miniaturen tonen ook hoe het zwaard gedragen werd met behulp van de zwaardriem. Hoewel de schedes en riemen zelf zelden bewaard zijn gebleven, zijn metalen beslagstukken wel teruggevonden in Scandinavische zilverschatten en Kroatische graven.

Een complete set leek te bestaan uit twee tot drie ovale of half-ovale beslagstukken, een groot riemeinde, een gespsluiting en een driebladige bevestiging. 

Typering

Het belangrijkste onderzoek naar dit onderwerp is gedaan door Jan Petersen (De Norske Vikingsverd, 1919). Petersen maakte de eerste typologie van zwaardgrepen, met 26 soorten. Deze wordt nog steeds veel gebruikt in Europa om Vikingzwaarden te classificeren en te dateren. Hij is gebaseerd op ongeveer 1.700 vondsten van viking zwaarden in Noorwegen. Zijn types worden aangeduid met de letters A–Z. Petersen beschreef in totaal 110 exemplaren uit Noorwegen: 40 waren tweesnijdend, 67 enkelzijdig en 3 waren niet duidelijk te bepalen. Later werkten verschillende andere wetenschappers het werk van Petersen verder uit.
R. E. M. Wheeler (1927): maakte een vereenvoudigde typologie van zwaardgrepen op basis van Britse vondsten, waarbij hij Petersen’s typologie combineerde met een kling-typologie. Hij onderscheidde 9 types (I–IX).


Oakeshott (1960): voegde twee extra types toe aan Wheeler’s schema, om de overgang tussen Vikingzwaarden en latere middeleeuwse zwaarden te verduidelijken.


Geibig (1991): introduceerde een extra typologie gebaseerd op de vorm van klingen (types 1–14) en pommels (types 1–17, met subtypes), gericht op zwaarden uit de 8e tot 12e eeuw in Oost-Francia. Daarmee omvatte hij ook de overgang van viking zwaarden naar ridder zwaarden.


Oakeshott (1991): behandelde vooral zwaarden uit de periode ná de Vikingtijd. Hij classificeerde alle Vikingzwaarden als type X.
Jakobsson (1992): publiceerde kaarten die de verspreiding van Petersen’s greeptypen door Europa lieten zien. Zijn conclusies worden besproken in Ian Peirce’s Swords from the Viking Age.


Peirce (2002): gaf een overzicht van typologieën en een bespreking van inscripties in klingen. Hij presenteerde een catalogus van 85 complete of bijna complete zwaarden en vergeleek deze met Petersen’s bevindingen.

Indeling van viking zwaarden

De zwaarden uit de Vikingtijd worden meestal ingedeeld op basis van de vorm en versiering van het gevest. Daar is namelijk de meeste variatie te vinden, en veranderingen zijn hier het duidelijkst zichtbaar. De vorm van de kling veranderde ook in de loop van de tijd, maar dat ging vaak langzaam en zonder duidelijke grenzen. Het maken van klingen gebeurde in minder werkplaatsen dan het maken van gevesten, waardoor er bij de klingen meer standaardisatie was. Soms horen bepaalde gevestvormen bij bepaalde klingtypes, maar dat is lang niet altijd zo. Er zijn zelfs voorbeelden van oude klingen die later opnieuw zijn voorzien van een moderner gevest.


Op het eerste gezicht lijkt er een eindeloze variatie aan viking gevesten te bestaan. Toch hebben ze allemaal veel gemeen: een eenhandige grip, een simpele pareerstang of een bovenste gedeelte dat bestaat uit een kleine pommel. 


Petersens hoofdtypes


Petersen beschreef tientallen types, elk met hun eigen kenmerken. Types die minder vaak voorkwamen of niet goed pasten in zijn schema, noemde hij særtyper (bijzondere types).


Type A (ca. 750–850)

Eén van de vroegste typen. Grote, afgeronde pommel met drie lobben en een korte, rechte pareerstang. Eenvoudig en massief. Vooral in Noorwegen en Denemarken gevonden.

Type B (ca. 775–900)

Lijkt op A maar slanker. De pommel heeft een duidelijkere middenlob. De pareerstang is iets langer en hij is vaak rijker versierd. Dit type was populair in de vroege vikingtijd.

Type C (ca. 800–950)

Het zwaard had een kenmerkende brede, platte pommel met drie scherp van elkaar gescheiden lobben. De pareerstang was kort, breed en plat. Dit type zwaard kwam wijdverspreid voor in Scandinavië.

Type D (ca. 800–950)

De pommel had drie lobben, vaak voorzien van decoratieve inlagen, waarbij de middenlob sterk naar voren sprong. De pareerstang was wat eleganter en langer. Dit type werd vaak in Noorwegen aangetroffen.

Type E (ca. 800–950)

De pommel was compact, meestal een enkel afgerond stuk met lichte verdikkingen. De pareerstang was kort en dik, vaak eenvoudig en functioneel van ontwerp.

Type F (ca. 800–950)

De pommel was zwaar, driebladig, horizontaal en breed. De pareerstang was kort en recht. Het zwaard was robuust en relatief eenvoudig van ontwerp, typisch voor viking zwaarden.

Type G (ca. 850–950)

De knop was een elegantere driebladige vorm, waarbij de middelste lob duidelijk groter was. De pareerstang was slanker en soms gebogen. Het zwaard was vaak rijk versierd met zilver- of koperinleg.

Type H (ca. 850–950)

De pommel was breed en had drie lobben, waarbij de middelste lob bijna even groot was als de zijlobben. De pareerstang was breed en plat. Dit type kwam veel voor in Noorwegen en Zweden.

Type I (ca. 850–950)

De pommel was enkelvoudig en breed, zonder duidelijke lobben, soms licht afgerond of hoekig. De pareerstang was kort en naar de kling toe gebogen. Dit type kwam veel voor in Zweden.

Type J (ca. 850–1000)

Dit type leek op type I, maar was vaak hoekiger. De pommel was breed en dik, de pareerstang kort en robuust. Het kwam veel voor in Finland en de Baltische regio.

Type K (ca. 900–1000)

De pommel bestond uit vijf delen (vijf-lobbig) en was soms fraai gedecoreerd met inleg. De pareerstang was breed en kort. Dit type was populair in het Rijnland en aangrenzende gebieden.

Type L (ca. 950–1050)

De pommel had een driehoekige of piramidevorm, vaak hol van binnen. De pareerstang was kort en dik. Het zwaard had een strak design, typisch voor de late Vikingtijd.

Type M (ca. 950–1050)

De pommel was ovaal of bijna rond, vaak plat. De pareerstang was eenvoudig en recht. Het zwaard was eenvoudig maar effectief en werd veel in Scandinavië aangetroffen.

Type N (ca. 950–1050)

De pommel was hoekig, trapezium- of blokvormig. De pareerstang was kort en vaak zwaar. Het zwaard had een compacte stijl, typisch voor de late vikingtijd.

Type O (ca. 950–1050)

De pommel was breed en rechthoekig, soms voorzien van een horizontale verdeling. De pareerstang was recht en breed. Dit type was bekend in de oostelijke regio’s, onder andere Rusland.

Type P (ca. 950–1050)

De pommel was klein, rond of peervormig. De pareerstang was kort en dik. Het zwaard was vaak eenvoudig uitgevoerd en populair in Scandinavië.

Type Q (ca. 950–1050)

De pommel was langwerpig, bijna ‘helm’-vormig. De pareerstang was eenvoudig en recht. Dit type werd vooral in de oostelijke gebieden en Engeland aangetroffen.

Type R (ca. 950–1050)

De pommel was breed en massief, vaak driehoekig of trapeziumvormig. De pareerstang was kort. Het zwaard had een compacte stijl, typisch voor de late vikingtijd.

Type S (ca. 975–1050)

De pommel bestond uit meerdere gestapelde schijven, meestal drie. De pareerstang was dik en kort, en het zwaard was rijkelijk versierd. Dit type werd vooral in Denemarken en Engeland aangetroffen.

Type T (ca. 975–1050)

De pommel was breed en rond, schijfachtig van vorm. De pareerstang was kort en meestal eenvoudig. Dit type kwam verspreid over heel Europa voor.

Type U (ca. 975–1050)

De pommel was ovaal of eivormig, soms sterk gewelfd. De pareerstang was eenvoudig en vaak recht. Dit type werd vooral in Oost-Europa teruggevonden.

Type V (ca. 975–1050)

De pommel was breed en trapeziumvormig, soms schuin afgesneden. De pareerstang was kort en massief. Dit type kwam relatief zelden voor.

Type W (ca. 1000–1050)

De pommel was cilindrisch of staafvormig en horizontaal geplaatst. De pareerstang was kort. Het zwaard had een uniek uiterlijk en werd vooral in Oost-Europa aangetroffen.

Type X (ca. 950–1100)

De pommel was enkelvoudig en breed, schijfvormig en meestal vlak. De pareerstang was recht en relatief lang. Dit type wordt beschouwd als een overgang naar de middeleeuwse ridder zwaarden en was zeer wijdverspreid.

Type Y (ca. 1000–1050)

De pommel was driehoekig of piramidevormig, maar kleiner en eenvoudiger dan type L. De pareerstang was recht. Dit type werd vooral in Oost-Europa aangetroffen.

Type Z (ca. 1000–1050)

De pommel was rond of peervormig, vaak klein. De pareerstang was kort en eenvoudig. Dit type kwam veel voor in Scandinavië en Engeland.

Type Æ (ca. 1000–1100)

Dit was het laatste viking zwaard type. De pommel was groot, schijfvormig, vaak dik en zwaar. De pareerstang was lang en recht. Het type vormde een overgang naar de echte ridder zwaarden van de 11e eeuw.

Enkelzijdige klingen


De meeste viking zwaarden hadden tweesnijdende klingen, maar er waren ook enkelsnijdende exemplaren. Deze lijken voortgekomen uit de scramasax (een groot mes uit de Volksverhuizingstijd). Ze kwamen vooral voor in West- en Midden-Noorwegen.


Deze klingen waren vaak langer dan de dubbelzijdige varianten, soms tot wel 85–90 cm. Ze waren meestal lokaal gemaakt, vaak zonder ingewikkelde versieringen of damastpatronen, al zijn er uitzonderingen bekend. Ze stonden bekend als wat zwaarder en dikker, maar hun zwaartepunt lag verrassend dicht bij dat van tweesnijdende zwaarden.

Maak het verschil, doneer nu!

Lees onze nieuwste blogs!