Inhoudsopgave
Stel jezelf een bovennatuurlijke wereld voor. Een wereld waarbij de rivieren, de wouden en bergen een eigen identiteit hebben. Een wereld waar een smid een stuk steen omtovert tot iets vloeibaars en daar vervolgens een dodelijk zwaard uit voortbrengt.
De wereld van onze voorouders kende geen onderscheid tussen natuurlijk en bovennatuurlijk; bij gebrek aan moderne wetenschap werd alles als bovennatuurlijk ervaren. Dit was verankerd in zowel hun religie als in de routines van het dagelijks leven. Alles was met elkaar verweven: overleden voorouders, de band met het land, de natuur en de rol van de mens op aarde. Dit vormde een dharmatisch wereldbeeld van kosmische wederkerigheid, waarin zelfs magie mogelijk werd geacht.
Wat is aminisme
Animisme is het geloof dat objecten, plaatsen en wezens een eigen spirituele identiteit bezitten. Dit betekent dat niet alleen mensen, maar ook dieren, planten, stenen, rivieren, weersverschijnselen en zelfs menselijke creaties en woorden als bezield werden beschouwd. Elk van deze entiteiten had een eigen bewustzijn en kracht.
Animistische oorsprong
Voor de komst van het christendom waren alle Europese culturen animistisch. Dit animisme kwam voort uit de Proto-Indo-Europese oorsprong van onze voorouders, waarschijnlijk vermengd met de levensbeschouwing van de Neolithische boeren die hen voorgingen. Deze traditie gaat echter nog verder terug, waardoor zij gedeeld wordt met andere volkeren, zoals de Native Americans, die tijdens de laatste ijstijd vanuit Siberië via de Beringstraat naar Amerika trokken.
Ook de Vikingen waren diep animistisch. Dit geloof namen zij niet over van hun buren, de Sami, maar het kwam voort uit hun eigen duizenden jaren oude traditie. Een andere tak van de Indo-Europese cultuur, de Romeinen, kende eveneens een sterk animistische samenleving, waarin honderden huisgoden, nymfen, demonen en geniussen werden vereerd. Animisme was overal in het Romeinse huishouden verweven, van olielampjes tot heiligdommen op de toppen van de Alpen. Interessant genoeg houdt het woord ‘Alpen’ verband met elfen.
Animisme bij de Vikingen
Ritueel en dagelijks leven waren in de Vikingtijd nauw met elkaar verweven. De Scandinaviërs kenden geen woord voor religie; zij spraken van traditie of gewoonte. Dit verschilt fundamenteel van de manier waarop wij tegenwoordig religie begrijpen binnen de Abrahamitische tradities. Dat betekent niet dat de Vikingen geen onderscheid maakten tussen ritueel en dagelijks gedrag, maar dat rituele handelingen vaak plaatsvonden in gewone sociale ruimtes. Activiteiten zoals spinnen, smeden of het bouwen van een nieuwe hof (grote hal) hadden naast hun pragmatische functie ook diepe rituele betekenissen.
Animisme, geen substituut voor de goden
Animisme was geen vervanging voor het geloof in de goden; beide waren nauw met elkaar verweven. Het ‘bovennatuurlijke’ kende een hiërarchische structuur, vergelijkbaar met de maatschappelijke ordening van stervelingen. Bovenaan stonden de goden, die waakten over de kosmische orde. Hun grootste strijd ging tegen de chaos, belichaamd in Loki, de reuzen en Ragnarok. Vanuit dit perspectief kunnen de goden minder statisch worden opgevat: Freyja is niet alleen de godin van de liefde, en Odin niet enkel de god van de dood. De goden reisden tussen de negen werelden, die allemaal met elkaar verbonden waren via de levensboom Yggdrasil. Deze werelden waren bevolkt door wezens, zowel fysiek als in de vorm van geestkrachten, die men om raad, kracht of vruchtbaarheid kon vragen.
Landvættir, landgeesten
Landvættir zijn geesten van het land in het oude Noorse geloof. Ze zijn verbonden aan specifieke plekken en zorgen volgens de verhalen voor de vruchtbaarheid van het land. In oude Noorse teksten worden ze soms als gevaarlijk beschreven: ze zouden mensen die niet welkom zijn of het land schaden, wegjagen. Men geloofde ook dat landvættir bang konden worden van bepaalde menselijke handelingen, zoals het plaatsen van drakenkoppen op vikingschepen. Daarom was het belangrijk om goed met hen om te gaan. Zo lieten mensen bijvoorbeeld voedsel achter om de band met deze geesten te behouden.
Academici hebben landvættir op verschillende manieren vergeleken met andere wezens, zoals elfen, dwergen en landdísir. Afhankelijk van de tijd en plaats werden ze soms zelfs als hetzelfde soort wezens beschouwd.
In het boek Landnámabók wordt verteld over twee broers, Ingólf en Hjörleif, die van Noorwegen naar IJsland verhuisden om zich daar te vestigen. Ingólf voerde vaak rituelen uit ter ere van de goden en de landvættir, terwijl zijn broer dat niet deed. Hjörleif werd later door zijn slaven vermoord op de plaats die nu Hjörleifshöfði heet. Ingólf geloofde dat dit gebeurde omdat Hjörleif de oude heidense gebruiken negeerde, waaronder het offeren aan de landvættir die verbonden waren aan specifieke plekken en zorgden voor de vruchtbaarheid van het land. Het verhaal benadrukt de diepe dankbaarheid van de Vikingen voor de vruchten die het land hen schonk en laat zien dat wie zich niet aan de kosmische orde hield, gevaar kon lopen. Niemand durfde zich daarna nog op die plek te vestigen.
Koning Harald zond een magiër op pad om van gedaante te veranderen en naar IJsland te reizen om verslag uit te brengen van wat hij daar aantrof. De magiër nam de vorm aan van een walvis. Toen hij het land naderde, voer hij langs de westkust en noordwaarts om het eiland heen, en zag hij overal bergen en heuvels die bevolkt waren met landvættir – sommige groot, andere klein – die het land beschermden.
In het Landnámabók-verhaal wordt verteld over een bergbewoner (Oudnoords: bergbúi) die een overeenkomst sluit met een man genaamd Björn. Nadat Björn door een lavastroom bijna al zijn geiten had verloren, verscheen er kort daarna een bok die jongen kreeg met zijn overgebleven geiten. Zo vergaarde hij uiteindelijk veel vee en werd rijk. Björn onderhield in dit verhaal een vriendschappelijke relatie met de landvættir, die hem in ruil voorspoed en vruchtbaarheid schonken.
Er is ook gesuggereerd dat Björn iets terug moest doen voor de hulp die hij ontving. Zo zou hij voedsel moeten offeren, vergelijkbaar met een praktijk die in Heimslýsing ok Helgifrœði, een preek uit het boek Hauksbók, wordt beschreven. In dat verhaal leggen vrouwen eten bij steenhopen of op platte stenen, in de hoop dat de landvættir hen daarvoor zouden belonen met geluk en rijkdom.
Relatie tussen landdísir en landvættir
Landvættir worden vaak geassocieerd met de landdísasteinar – stenen in het noordwesten van IJsland die tot in de 19e eeuw met groot respect werden behandeld. Men vond het ongepast om daar gras te maaien of kinderen te laten spelen. Hoewel de term landdísir niet voorkomt in Oudnoorse bronnen, wordt aangenomen dat deze wezens in zulke stenen leefden, net zoals landvættir. Dit sluit aan bij bredere Germaanse folklore, waarin geesten zoals elfen en dwergen in rotsen, bossen en watervallen wonen.
In Landnámabók en andere teksten wordt beschreven hoe mensen offers brachten aan natuurgeesten op heilige plekken. Zo is er een verhaal over een boer, Koðrán, die samenwerkte met een geest in een steen, totdat deze werd verdreven met heilig water van christenen (dit verhaal is natuurlijk geschreven na de kerstening van IJsland). Deze geest vertoont sterke overeenkomsten met landvættir en berggeesten.
Rond de 12e eeuw begonnen mensen elfen en landvættir als afzonderlijke wezens te zien: landvættir leefden in heuvels en natuurgebieden, terwijl elfen goddelijke eigenschappen kregen. In de Kormáks saga wordt een elfblót op een heuvel beschreven, wat als voorbeeld geldt van de latere vermenging van deze figuren in IJslandse volksverhalen.
Animisme en het christendom
Na de komst van het christendom werd het vereren van landvættir gezien als een heidense en verboden praktijk. In de Noorse Gulating-wetten, die in de tweede helft van de 13e eeuw werden opgeschreven, werd expliciet verboden te geloven dat deze geesten in heilige bossen en bij watervallen woonden. Dit geloof werd als ketterij beschouwd, omdat het deel uitmaakte van de oude heidense tradities.
Ook in religieuze teksten uit die tijd klinkt deze afkeuring door. In de preek Heimslýsing ok Helgifrœði wordt bijvoorbeeld vermeld dat sommige vrouwen nog steeds offers brachten aan landvættir, maar volgens de schrijver gebeurde dit uit onwetendheid en domheid. Het is belangrijk op te merken dat gewone mensen in deze periode het christendom en hun oorspronkelijke geloof heel anders beleefden dan de schrijvende elite. In de praktijk bestond er vaak een mengvorm van beide levensovertuigingen.
Animisme in dieren
Verschillende dieren zoals de wolf, het paard, de raaf en slangen speelden een centrale rol in het Oudnoorse animisme. Elk dier werd vereerd vanwege zijn eigen karakteristieke eigenschappen. Opvallend zijn de overeenkomsten tussen de dieren die in diverse Indo-Europese culturen werden vereerd.
De voorouders
Ook de zielen en graven van de voorouders speelden een belangrijke rol binnen het animisme. Het graf werd gezien als een magische plek waar de voorouders verbleven. Men kon hen om raad vragen of zelfs bij hen slapen in afwachting van een visioen. Graven, en vooral hrafheuvels, vormden, net als moerassen, een poort naar het hiernamaals. Grafgiften werden regelmatig teruggehaald naar de wereld van de levenden, waar ze een magische kracht kregen toegeschreven.
Animisme in voorwerpen
Maar animisme beperkte zich niet tot de natuur. Ook door mensen gemaakte voorwerpen konden een eigen identiteit en magische kracht bezitten. Wapens, spintollen, toverstaffen, sieraden en zelfs kleding zijn voorbeelden van zulke bezielde objecten.
Animisme in runen
Zelfs runen werden een magische kracht toegedicht. Ze boden bescherming en werden vaak in sets van negen gekerfd. De meeste magische runeninscripties bevatten geen woorden.
Fylgja
Een fylgja is een bovennatuurlijk wezen of geest dat verbonden is met iemands lot of fortuin. Deze geest kan verschijnen in dromen, vaak als een ‘droomvrouw’, maar ook in het wakkere leven, bijvoorbeeld als een onzichtbare of vijandige aanwezigheid.
De fylgja wordt beschouwd als een beschermgeest die nauw verbonden is met één persoon. Hoewel het woord letterlijk 'volger' betekent, gaat de fylgja meestal juist voor haar gastheer uit. Ze verschijnt vaak kort voordat iemand een belangrijke plek bereikt, en aan het einde van iemands leven keert ze terug als voorbode van de dood.
Soms is een fylgja niet aan één persoon maar aan een hele familie verbonden. In dat geval spreekt men van een ættarfylgja, oftewel een familievolgeling. Een verwante vorm van de fylgja is de droomvrouw, zoals beschreven in de Gísla saga.
Daarnaast wordt in IJslandse folklore de mara (nachtmerrie) soms gezien als een droomfylgja die zich heeft losgemaakt van haar oorspronkelijke gastheer en in plaats daarvan andere mensen in hun slaap bezoekt, vaak met angstaanjagende gevolgen.
Volgens Else Mundal komt de fylgja voor in twee vormen: als dier of als vrouwelijke geest. Deze twee varianten zijn door de tijd heen samengesmolten tot één begrip. Oorspronkelijk verwees de term fylgja waarschijnlijk naar een dierlijke geest, en pas later werd het ook gebruikt voor vrouwelijke spirituele begeleiders.
Hamingja
In de Noorse mythologie was de hamingja een vrouwelijke beschermgeest die het geluk en lot van een persoon bepaalde. Men geloofde dat deze geest iemand zijn hele leven vergezelde. Het woord 'hamingja' werd daarom ook gebruikt om geluk of voorspoed aan te duiden en betekent in het moderne IJslands nog steeds 'geluk'.
Bij iemands overlijden ging de hamingja over op een geliefd familielid, zodat ze generaties lang met dezelfde familie verbonden bleef en hun lot beïnvloedde. Het was zelfs mogelijk om de hamingja tijdelijk aan iemand anders uit te lenen. Zo vroeg Hjalti Skeggiason aan koning Olaf II van Noorwegen om zijn hamingja te lenen voor een gevaarlijke reis.
De hamingja verscheen meestal tijdens de slaap in de gedaante van een dier, maar kon ook de geest zijn van een slapend persoon die zelf als dier optrad. Een bekend voorbeeld hiervan is Bödvar Bjarki uit de Hrólfs saga kraka.
Het begrip hamingja verwijst dus zowel naar de persoonlijke beschermgeest als naar het geluk of de levensloop die deze geest beïnvloedt.
Conclusie
Animisme confronteert ons met de afstand tot onze voorouders. Voor hen was de bovennatuurlijke wereld volledig verweven met het dagelijks leven. Duizend jaar geleden veranderde dit: men begon zich meer te richten op het leven na de dood, waarbij het leven soms als een noodzakelijk kwaad werd beschouwd. Tegenwoordig hechten veel mensen niet langer waarde aan deze tradities, maar ligt de focus juist op het individu, met een nadruk op comfort en materiële welvaart.