Zwaarden uit de Migratieperiode (spatha)

Germanic spatha

Het zwaard uit de Migratieperiode was een populair wapen tijdens de Migratieperiode en de Merovingische periode van de Europese geschiedenis (circa 4e tot 7e eeuw na Christus), vooral onder de Germaanse volkeren. Dit type zwaard vormde de voorloper van het Karolingische of Vikingzwaard, dat in gebruik was van de 8e tot de 11e eeuw. De meeste van deze zwaarden worden aangeduid als spatha, het wapen waaruit ze zich verder hebben ontwikkeld. In deze blog richten we ons specifiek op de zwaarden uit de 4e tot 7e eeuw. In andere blogs gaan we dieper in op zowel de vroegere laat-Romeinse spatha als de latere Viking zwaarden, die officieel Karolingische zwaarden worden genoemd.

Samenstelling

Zwaarden uit deze periode hadden een kling met een brede, ondiepe bloedgoot. Deze groef verminderde het gewicht van het wapen, doordat er minder materiaal nodig was om het te vervaardigen, zonder dat dit de kwaliteit van het zwaard aantastte. Het wapen was in de eerste plaats bedoeld om krachtige houwslagen mee uit te delen. In de 4e tot 7e eeuw na Christus droegen de meeste krijgers geen lichaamsbepantsering. Waar bescherming wel beschikbaar was, bestond die uit dikke, gevoerde wollen kleding, spangenhelmen, maliënkolders of schaalpantser. Dergelijke uitrusting was echter voorbehouden aan de absolute elite, waardoor het merendeel van de strijders op het slagveld kwetsbaar was voor dit type zwaard. De punt van de kling was doorgaans afgerond, wat het wapen ongeschikt maakte als steekzwaard.


De kling bestond vaak uit verschillende lagen staal, die in elkaar waren gedraaid. Dit was mogelijk een relatief goedkope manier om aan een hoge staalkwaliteit te komen. Zwaarden uit de migratieperiode waren vaak van aanzienlijk lagere kwaliteit dan zwaarden uit latere periodes. De kling was meestal 71–81 cm lang en 4,3–6,1 cm breed. De tang (de verlenging van de kling in de grip) was 10–13 cm lang. 

Overgebleven voorbeelden van deze Merovingische zwaarden zijn vooral gevonden in de context van de Scandinavische Germaanse IJzertijd (Vendel-periode).

Namen en terminologie

Er is geen enkel woord dat specifiek naar de late Romeinse spatha in het Algemeen Germaans verwijst. Er zijn wel verschillende termen en bijnamen in Germaanse poëzie die naar het zwaard verwijzen:

swerdan: “snijwapen” (daar komt het Engelse woord sword vandaan). In Beowulf komt het samengestelde woord wægsweord voor, verwijzend naar een patroon-gelaste kling (wæg- betekent "golf", beschrijvend voor het golfpatroon). Een mære maðþumsweord, “beroemd schat-zwaard”, werd aan Beowulf gegeven als beloning voor zijn heldendom. Hetzelfde zwaard wordt later guðsweord, “strijd-zwaard”, genoemd.


heoru (heoro, eor), mogelijk gerelateerd aan de naam van Ares (Teiwaz).


maki (meki, mækir, mece; ook hildemece “strijd-zwaard”), gevonden in het Gotisch, Oudengels en Oudnoors, mogelijk verwant aan het Griekse μάχαιρα; het Gotische meki in Efeziërs 6:17 vertaalt dit Griekse woord. Het samengestelde hæftmece in Beowulf, letterlijk “grip-zwaard”, beschrijft vermoedelijk een zwaard met een uitzonderlijk lange grip. Het Slavische mьčь wordt meestal gezien als een leenwoord uit het Germaans.

Er zijn ook termen voor “kling”, “punt” of “snijkant” die pars pro toto (deel voor geheel) gebruikt konden worden om naar het zwaard als geheel te verwijzen:

biljo: “splijter, hakker” (alleen West-Germaans); een bill kon elk snijdend gereedschap zijn, vooral landbouwgereedschap zoals sikkels. Het samengestelde guðbill, wigbill, hildebill, “strijdkling”, verwijst naar het zwaard.
þramja: “snijkant, kling”, mogelijk Tacitus’ framea “speer, lans”, maar in Oudnoors betekent þremjar “snijkanten, klingen”.
agjo: “snijkant”.
ord: “punt”.
gaizo- betekent “snijder”, normaal voor “speer”, maar in de vroege periode ook voor zwaarden gebruikt.

Zwaarden en animisme

De Germaanse religie was animistisch. Dit hield in dat men geloofde dat niet alleen heuvels, moerassen en landschappen, maar ook woorden en voorwerpen een eigen spirituele bezieling konden hebben. Deze overtuiging strekte zich ook uit tot wapens, zoals speren en zwaarden.

In de Germaanse mythologie en de IJslandse saga’s kregen zwaarden vaak een eigen naam en persoonlijkheid. Voorbeelden hiervan zijn Dáinnleif, het zwaard van Högni dat genoemd is naar de dwerg Dáinn, evenals Skofnung en Hviting uit de Kormáks-saga, Nægling en Hrunting uit Beowulf, en Mimung, dat volgens de overlevering werd gesmeed door Wayland de Smid. De toekenning van een ziel of identiteit gaf het wapen niet alleen een beschermende rol voor de drager, maar schreef het soms ook magische krachten toe — zoals bij het zwaard van Högni.


Geschiedenis

De spatha was een Romeinse ontwikkeling, geïnspireerd door de langere Keltische zwaarden, die geschikter waren voor gebruik door de cavalerie dan de kortere gladius. Net als de gladius waren de vroegste spathae vooral bedoeld als steekwapens. Vanaf de 2e tot 3e eeuw begonnen echter ook infanteristen deze zwaarden te gebruiken, waarna de spatha zich ontwikkelde tot een voornamelijk slagwapen. In dezelfde periode werd het grote Romeinse schild, de scutum, geleidelijk vervangen door ovale en ronde schilden, zoals de clipeus.

Een vroege vondst van Romeinse spathae in een Germaanse context is die van 67 zwaarden in het veen van Vimose (3e eeuw). Vermoedelijk namen de Germaanse volkeren de spatha over van de Romeinen, met wie zij handel dreven en voor wie zij in groten getale dienden als foederati en auxilia-troepen binnen de Romeinse legers.

De Byzantijnse spatha

De spatha bleef in gebruik in het Oost-Romeinse Rijk, dat later bekend stond als het Byzantijnse Rijk. In het Byzantijnse hof was spatharios (“drager van de spatha”) een middenniveau hoffunctie. Andere varianten waren protospatharios, spatharokandidatos en spatharokoubikoularios (voor eunuchen). Een bekende spatharokandidatos was Harald Hardrada.

Krefeld-type spatha

Een vroeg type herkenbaar Germaans zwaard is het zogenaamde “Krefeld-type”, vernoemd naar een vondst in laat-Romeinse militaire graven bij het kasteel Gelduba, Krefeld (graf 43 in Gellep), Duitsland. De militaire graven bij Gelduba dateren van de late 1e eeuw en lopen door tot de vroege Franken in de 5e eeuw. Krefeld-type spathae komen voor in graven van circa 430–460 n.Chr. Het niveau van deze zwaarden was aanzienlijk eenvoudiger dan bij latere typen. 

De Krefeld-type spathae verschijnen in graven uit de periode rond 430 tot 460. In deze graven was het hoge prestige van het zwaard nog niet volledig ontwikkeld, en sommige exemplaren zijn opvallend eenvoudig uitgevoerd. Ze lijken vooral de traditie van Romeinse militaire graven voort te zetten, waarin krijgers met hun persoonlijke wapen werden begraven. De aanwezigheid van een zwaard kan in dit verband wijzen op dienst in het laat-Romeinse leger. Van het Krefeld-type zijn zes exemplaren bekend uit Gallië (Francia), vier uit Alamannië en twee uit Engeland.

Merovingische spatha

Vanaf de 5e eeuw ontstond een inheemse productie van “Germaanse zwaarden”, gelijktijdig met de val van het West-Romeinse Rijk. De Germaanse spatha verving de lokale sax (een enkelzijdig zwaard of mes) niet, maar groeide tegen de 6e eeuw uit tot een prestigieus wapen. Waar vrijwel elk Germaans krijgersgraf uit de heidense periode wapens bevatte, zijn in graven uit de 6e–7e eeuw meestal alleen een sax en/of speer aangetroffen; enkel de rijkste graven bevatten zwaarden.

Zwaarden konden belangrijke erfstukken worden. Æthelstan Ætheling, zoon van koning Æthelred, schonk rond 1015 zijn broer Eadmund het zwaard van koning Offa (gestorven 796). Het zwaard was toen meer dan 200 jaar oud.

Gouden grip-spatha

Dit zeldzame en prestigieuze zwaardtype uit de late 5e eeuw is vooral bekend uit vondsten in Alemannië (Pleidelsheim, Villingendorf) en Moravië (Blučina). Quast (1993) onderscheidt hierin een “Alemannisch type” en een “Frankisch type”, op basis van verschillen in schedebevestiging en gripontwerp. Van beide typen zijn slechts tien exemplaren bekend. Een beroemd Frankisch voorbeeld is het zwaard van Childeric I († 481), gevonden in zijn graf te Tournai. Mogelijk was dit een ceremonieel wapen, speciaal vervaardigd voor zijn begrafenis.

Ring spatha


Een ring spatha, of ringzwaard, is een variant van de Germaanse zwaarden uit de Migratieperiode. Deze zwaarden kenmerken zich door een kleine ring aan de grip. Ringzwaarden werden populair in de laatste fase van de Migratieperiode (6e–7e eeuw) en zijn gevonden in Vendel-periode Scandinavië, Finland, Angelsaksisch Engeland en op het Europese continent (Saksen, Franken, Alemannië en Langobardië). Het waren prestigieuze wapens, waarschijnlijk voorbehouden aan koningen en hoge adel.

De ring wordt doorgaans geïnterpreteerd als een symbolische “eedsring”. Binnen de Germaanse culturen speelden ringen en armbanden een prominente rol: het waren heilige voorwerpen waarop eden werden gezworen, vergelijkbaar met de oudere torque. Door in de pommel van het zwaard een gestileerde ring aan te brengen, symboliseerde het wapen de eedgebonden wederkerigheid tussen stamhoofd en volk. Vaak bestaat deze ring uit twee gestileerde exemplaren, wat dit rituele karakter nog verder onderstreept. De oorsprong van deze traditie kan al in de 6e eeuw n.Chr. worden gezien bij het Snartemo-zwaard.

Het ontwerp ontstond mogelijk eind 5e eeuw bij de vroege Merovingen en verspreidde zich snel naar Engeland en Scandinavië. Het Beowulf-gedicht gebruikt de term hring-mæl, letterlijk “ring-zwaard”. Ringzwaarden verdwijnen uit de archeologische vondsten met de kerstening, tegen het einde van de 7e eeuw. Ongeveer 80 exemplaren zijn in Europa gevonden, 14 daarvan in Finland.

Voorbeelden:


  • Continent: Beckum ring-zwaard (circa 475–525 n.Chr., Duitsland), Wünnenberg-Fürstenberg (graf 61, 6e eeuw), Schretzheim zwaard (graf 78, 580–620 n.Chr., met Elder Futhark-inscriptie).

  • Engeland: Kent (of Dover) ringzwaard, Sutton Hoo ringzwaard, Chessel Down II (Isle of Wight, vroege 6e eeuw), Staffordshire Hoard k543 (zilveren ring van zwaard).
    Scandinavië: Snartemo zwaard (Noorwegen, ca. 500 n.Chr.), Vendel ringzwaard (Zweden, 6e eeuw), Vallstenarum zwaard (Gotland, ring toegevoegd rond 600 n.Chr.).


Overgang naar Vikingzwaarden (Karolingische zwaarden)

In de 8e eeuw kregen Frankische zwaardsmeden steeds meer toegang tot hoogwaardig staal uit Centraal-Azië, waar een staalindustrie ontstond. De vroegste typen “Viking zwaarden” volgens Petersen (1919) dateren uit de tweede helft van de 8e eeuw, terwijl het “Viking zwaard” zelf (notabel de Ulfberht-types) verschijnt rond de 9e eeuw.

Maak het verschil, doneer nu!

Lees onze nieuwste blogs!