De clipeus, Romeins rondschild

Clipeus (Romeins rond of ovaal schild uit de Oudheid)

De clipeus is een ovaal type rondschild dat door de Romeinen vanaf de 1e eeuw v.Chr. werd gebruikt. In tegenstelling tot de rechthoekige scutum, die gebogen was, had de clipeus een platte vorm. Waarschijnlijk werd dit type schild ten tijde van Caesars werk Gallische Oorlogen (58-50 v.Chr.) overgenomen van de Kelten.

Terminologie van rondschilden

Schrijvers uit de klassieke Oudheid lijken de verschillende typen rondschilden soms door elkaar te halen. Het is mogelijk dat de termen destijds vaak als synoniemen werden gebruikt voor alle ronde schilden. Dit contrasteert met de indeling die moderne historici hanteren. Tegenwoordig wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • Parma – een klein rondschild, dat later vooral een ceremoniële functie kreeg.

  • Aspis (ook wel hoplon) – het bekende ronde hoplietenschild.

  • Clipeus – een ovaal rondschild dat vanaf de 1e eeuw v.Chr. voornamelijk door auxilia-troepen werd gebruikt en vanaf de late 3e eeuw in het hele Romeinse leger gangbaar werd.

Het ontstaan van de clipeus

Tijdens de Gallische Oorlogen maakte Julius Caesar al gebruik van Gallische en Germaanse huursoldaten. Keizer Augustus zette deze traditie voort en ontwikkelde hieruit de auxilia-eenheden. In deze periode werd vrijwel de gehele Romeinse cavalerie vervangen door auxilia-troepen, terwijl de Romeinen, zoals voorheen, alleen burgersoldaten toelieten tot de legioenen. Dit bracht ingrijpende veranderingen teweeg in de samenstelling van het leger.

In de 1e eeuw v.Chr. raakte de parma (het kleinere type rondschild) in onbruik bij de Republikeinse cavalerie. Vanaf dat moment werd dit schild nog uitsluitend gebruikt door speciale legionairs, zoals veldtekendragers. De clipeus daarentegen deed in deze periode zijn intrede als schild voor zowel de cavalerie als de auxilia-infanterie.

Laat-Romeinse clipeus

De clipeus bleef in gebruik, ook nadat de scutum aan het eind van de 2de eeuw als infanterieschild werd uitgefaseerd. In het Syrische Dura-Europos zijn vijf exemplaren gevonden uit het begin van de 3e eeuw. Deze schilden variëren in hoogte tussen de 107 en 118 cm en in breedte tussen de 92 en 97 cm. Ze hebben een lichte bolling en zijn gemaakt van gelijmde populieren houten planken, waarvan de randen met leer en ruwe huid waren versterkt. 

Schildhoezen

Van de relatief weinige bewaard gebleven exemplaren van schildhoezen blijkt dat de clipeus in de vroege keizertijd vrij groot en zwaar was. Een opvallend voorbeeld is een stomp-ovaal schild uit Doncaster (midden 1e eeuw na Chr.), dat 125 cm hoog is, 64 cm breed op het breedste punt, 10 mm dik en – volgens een reconstructie – ongeveer 9 kg woog. Daarmee was het vrijwel net zo zwaar en groot als de ovale infanterieschilden uit de republiek. 

Twee leren schildhoezen (tegimenta) uit het Nederlandse Valkenburg (Z.H.) bevestigen de variatie in vorm en grootte. De grootste hoes, ongeveer 130 cm hoog en 65 cm breed, liep onderaan iets smaller toe en was gemaakt van grote stukken geitenleer. De kleinere, meer rechthoekige variant was ongeveer 100 cm hoog en 53 cm breed. Omdat de randen van deze hoezen omgeslagen en samengebonden werden, waren de schilden zelf zo’n 5 tot 10% kleiner – ongeveer 120 x 57 cm respectievelijk 92 x 46 cm. Mogelijk was de grotere vorm bedoeld voor infanterie, de kleinere voor cavalerie. Toch tonen afbeeldingen aan dat veel ruiters ook de grotere schilden gebruikten. Waarschijnlijk waren er verschillen per eenheid, functie of rang, net zoals dat gold bij de infanterie.

Functie en voordelen van de clipeus als ruiterschild

Een belangrijk voordeel van het grote clipeus-schild was de bescherming: het bedekte de ruiter van kin tot kuit, en bood in sommige gevallen zelfs gedeeltelijke bescherming aan het paard. Zoals beschreven door Arrianus konden ruiters hiermee zelfs een soort ‘schildmuur’ vormen die hen grotendeels afschermde van pijlen en projectielen. In man-tegen-mangevechten bood het schild bovendien een groot voordeel voor een geoefende gebruiker, zelfs tegenover tegenstanders die beweeglijker waren.

Er bestaat een hardnekkige theorie dat cavalerie schilden verticale handvatten hadden, zodat de ruiter tegelijkertijd de teugels kon vasthouden. Maar veel grafstenen tonen houdingen die een dergelijk handvat uitsluiten. Bovendien speelt het vasthouden van de teugels tijdens een gevecht vermoedelijk slechts een ondergeschikte rol: een ruiter die zijn schild actief gebruikt, kan onmogelijk de teugels volledig blijven controleren.

Germaanse hulpsoldaat met Romeinse clipeus (rondschild)
Celtic WebMerchant

De constructie van de clipeus

De constructie van de clipeus was vergelijkbaar met die van het scutum. Het schild bestond uit verticaal verlijmde houten planken, aan beide zijden bekleed met geverfd leer of linnen. De randen waren versterkt met ruwe, genaaide dierenhuid of met messing. De ruwe huid had daarbij een bijzonder voordeel: bij het drogen kromp het materiaal, waardoor het schild extra stevigheid en samenhang kreeg. Deze versteviging was bovendien lichter dan de messingranden die bij andere modellen werden toegepast.


Uit vondsten zoals die in Dura-Europos en het moeras van Nydam blijkt dat de clipeus over het algemeen groter was dan het scutum. Waar het scutum gemiddeld 105 tot 107 cm hoog was, maten sommige teruggevonden clipei tot wel 125 cm in hoogte en 70 tot 80 cm in breedte. Net als bij het scutum bevond zich in het midden van de clipeus een opening voor de handgreep, afgedekt met een metalen umbo (schildknop) van ijzer of brons. Hoewel het moeilijk is om op basis van gevonden onderdelen exact te bepalen welk type schild bij welke uitrusting hoorde, lijken de umbo's van de clipeus vaker een ronde basis te hebben, terwijl het scutum vaker vierkante, rechthoekige of zeshoekige umbo's kende.


Titus Livius (59 v.Chr. – 17 n.Chr.) beschrijft in zijn magistrale geschiedwerk Ab Urbe Condita (“Vanaf de stichting van de stad”) de Romeinse geschiedenis vanaf de mythische stichting tot aan zijn eigen tijd. In de vroege boeken – vooral die over de koninklijke en vroege republikeinse periode – verwijst hij naar het gebruik van de clipeus als onderdeel van de standaardbewapening van Romeinse soldaten. In boeken 1–3, waarin de oorlogen onder de koningen en vroege consuls aan bod komen, gebruikt Livius termen als clipeus om te duiden op het ronde schild dat soldaten droegen vóór de invoering van het meer rechthoekige scutum. In dit verband staat de clipeus vaak symbool voor een oudere, archaïsche vorm van oorlogsvoering, en wordt het schild waarschijnlijk verward met het hoplietenschild, de aspis.


Plinius de Oudere (23–79 n.Chr.) behandelt de clipeus in zijn encyclopedisch werk Naturalis Historia, vooral in de context van kunst, metaalbewerking en votief voorwerpen. Hij was sterk geïnteresseerd in hoe materialen werden gebruikt in beeldende kunst en religie. Boek 34 – De metallis - bespreekt het gebruik van brons voor kunstvoorwerpen, waaronder schilden. 


Sommige clipei waren versierd met reliëfs van goden of helden, en konden zeer kunstzinnig en kostbaar zijn. Plinius noemt Griekse kunstenaars zoals Euphranor, die clipei versierden.

Plinius beschrijft ook het gebruik om een borstbeeld-portret van een voorouder te laten schilderen op een clipeus, en dit op te hangen in een tempel of andere openbare plaats. Hieruit ontstonden ronde reliëfs in medaillonvorm op sarcofagen en in andere vormen, bekend als imago clipeata of 'clipeusportretten' — een term die meestal beperkt blijft tot de Romeinse kunst.


De clipeus virtutis, Latijn voor 'schild van dapperheid', werd aan Augustus toegekend door de senaat vanwege zijn 'moed, mildheid, rechtvaardigheid en vroomheid' en werd tentoongesteld in de Curia Julia.

Lorica hamata, speer en clipeus
Celtic WebMerchant

Schild decoratie en gebruik in het veld

De buitenkant van de clipeus werd vaak beschilderd met de herkenningstekens van de eenheid – ornamenten en symbolen waarmee soldaten zich konden onderscheiden. Deze beschildering was meestal alleen zichtbaar tijdens gevechten of parades. Daarbuiten beschermde een leren hoes (tegimentum) het schild tegen vocht en beschadiging. Deze hoezen, waarvan er diverse zijn teruggevonden, waren meestal van geitenleer en werden met riemen aan de binnenzijde van het schild vastgebonden. Soms bevatten ze opengewerkte inscripties in de vorm van een tabula ansata, die informatie gaven over de eenheid van de drager.


Ruiters gebruikten waarschijnlijk draagriemen om de clipeus te kunnen dragen wanneer het niet direct nodig was. Anders dan bij infanterieschilden, was hiervoor geen gecompliceerde dubbele ophanging nodig, omdat cavaleristen hun sarcina (de velduitrusting) niet op de clipeus hoefden te dragen. Toch is het twijfelachtig of zij de clipeus vaak langdurig aan een riem op de rug of zij hingen. Volgens Flavius Josephus bevestigden Vespasianus’ ruiters hun schilden tijdens marsen liever aan het zadel, zodat ze aan de zijkant van het paard hingen.


Hoewel het dragen van een clipeus de armbeweging enigszins beperkte, kon de ruiter zich afhankelijk van de situatie aanpassen. Het gelijktijdig hanteren van wapen, schild en teugels vereiste een hoge mate van training – zowel van ruiter als paard. In ideale omstandigheden kon een geoefende ruiter zijn paard zelfs grotendeels zonder teugelwerking besturen, iets wat ook door keizer Mauricius wordt beschreven in zijn Strategikon (boek II, hoofdstuk 6).


De veronderstelling van auteur Herbert Schwarz dat Romeinse ruiters in werkelijkheid nooit schilden droegen en dat alle voorstellingen daarvan louter artistieke vrijheid zijn, wordt weersproken door talloze antieke bronnen. Denk alleen al aan de Tactica van Arrianus, waarin het gebruik van schilden bij de cavalerie uitvoerig wordt beschreven.

Maak het verschil, doneer nu!

Lees onze nieuwste blogs!