Romeinse cavalerie helmen

Roman cavalry

Tot in de eerste eeuw voor Christus bestond de Romeinse cavalerie – net als de infanterie – voornamelijk uit Romeinse burgers. Deze soldaten kwamen uit de zogenoemde ordo equester, de ruiterstand, en moesten voldoen aan bepaalde vermogenseisen. Ze voorzagen zelf in hun uitrusting en werden slechts tijdelijk opgeroepen, omdat ze buiten hun militaire dienst hun eigen boerderij of land moesten onderhouden. De dienstplicht was dus beperkt in duur, met name vanwege de agrarische verplichtingen van de soldaten.

Vroege cavalerie helmen

Cavaleristen droegen rond deze tijd helmen van Italisch-Etruskische oorsprong, zoals Italisch-Etruskische randhelmen van het Negauer type. Deze werden door de ruiterij zelfs tot in de laat-republikeinse periode gebruikt. Talrijke afbeeldingen en muntafbeeldingen uit de 2e en 1e eeuw v.Chr. tonen Romeinse ruiters nog steeds met deze traditionele helmtypes. Hoewel archeologische vondsten van dergelijke helmen in Italië na de 4e eeuw v.Chr. ontbreken, zegt dit, gezien de algemene schaarste aan bewaard gebleven materiaal uit deze periode, niet veel over het daadwerkelijke gebruik. In het Alpengebied is het gebruik van de Negauer helm daarentegen wel archeologisch vastgesteld, zelfs tot in de 1e eeuw v.Chr.


Daarnaast waren voornamelijk de aristocraten in het Romeinse leger al vanaf de 5e eeuw v.chr. steeds meer Grieks en later Hellenistisch beïnvloed. Zowel de Romeinse cavalerie als zware infanterie maakte wijds gebruik van het typische hoplieten pantser. Het is mogelijk dat Romeinse cavaleristen rond deze tijd bij krijgshandelingen afstegen om als vorm van elite krijgers te vechten. 

Chalkidische en Attische helmen

De Chalkidische en Attische helmen waren afgeleid van de Korinthische helm, maar lieten het gezicht vrij en waren voorzien van smalle, meestal beweegbare wangkleppen. Ze werden vaak bekroond met een grote helmkam in Griekse stijl. Sommige helmen waren bovendien versierd met pluimen of veren, die in houders waren gestoken – een verschijnsel dat Polybios beschrijft voor de infanterie, en dat ook zichtbaar is op helmen van Zuid-Italiaanse ruiters.

Boeotische helm

De Atheense militaire expert Xenophon raadde de Boeotische helm speciaal aan voor de cavalerie, en zei: "Dit type biedt niet alleen de beste bescherming voor alles boven de borstplaat, maar zorgt ook voor goed zicht." Alexander de Grote volgde dit advies op en gaf zijn cavalerie deze helm. Zowel de Alexander sarcofaag als het Alexandermozaïek tonen cavaleristen van het oude Macedonische leger die deze helm dragen. Als een speciale cavalerie helm werd de Boeotische helm echter niet zo veel gebruikt als andere oude helmen, zoals de Korinthische of Phrygische helmen.


De helm werd later ook door de opvolgers van Alexander de Grote gebruikt, waarschijnlijk door de hele Hellenistische wereld, maar wordt vooral vaak afgebeeld op de munten van de Greco-Bactrische en Indo-Griekse koninkrijken, waar de heersers vaak een variant van de helm droegen. De helm werd ook gedragen door de Romeinse cavalerie in de Republikeinse periode. Op het altaar van Gnaeus Domitius Ahenobarbus (een consul in 122 v.Chr.) wordt een Romeinse cavalerist afgebeeld die de helm draagt, soms met een latere, meer conische top en een helmkam van paardenhaar.

Laat-Republiekeinse cavalerie

Vanaf de 2e eeuw v.Chr. begon het militaire systeem langzaam te veranderen. Er ontstonden steeds meer beroepsmilitairen, waarbij de staat een grotere rol ging spelen in het voorzien van wapenrusting. Vooral tegen het einde van die eeuw, toen de Romeinse Republiek grote delen van het Middellandse Zeegebied onder haar controle had gebracht, ontwikkelde zich een nieuw soort leger. In dit leger dienden Romeinse burgers vrijwillig voor langere tijd. Deze professionalisering legde de basis voor een legerstructuur die onder keizer Augustus verder werd uitgewerkt.


Onder Augustus kreeg het Romeinse leger een vaste organisatie. Er werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de legionairs, die Romeinse burgers waren, en de auxilia, de hulptroepen die voornamelijk bestonden uit niet-Romeinse soldaten. Deze auxilia speelden een cruciale rol in het leger: zij vulden de legioenen aan met gespecialiseerde eenheden, waaronder de cavalerie. Volgens historicus Russell-Robinson (1975, p. 89) bestond tegen de tijd van Augustus bijna de helft van de Romeinse strijdkrachten uit deze niet-Romeinse hulptroepen.


Hoewel de kracht van het Romeinse leger traditioneel lag bij de zware infanterie, kregen de hulptroepen, en met name de cavalerie, een steeds belangrijkere ondersteunende functie. De cavalerie werd ingezet voor verkenning, flankaanvallen en het achtervolgen van vijandelijke troepen. De uitrusting van deze cavaleristen vertoonde overeenkomsten met die van de infanterie, maar was functioneel aangepast aan het vechten te paard.

Vroege keizertijd

In de 1e eeuw v.Chr. tot de eerste helft van de 1e eeuw n.Chr. droegen cavaleristen wapenrusting vergelijkbaar met die van infanteristen. Zo droegen ze de lorica hamata op het lichaam. De helmen die rond deze tijd werden gebruikt waren de Coolus (Hagenau) en Galea (Weisenau) type helmen. 

Mogelijk verwijzen voorstellingen uit deze periode ook naar de ijzeren West-Keltische helm typen van het model Agen/Giubiasco. De schaarse ruiter afbeeldingen uit de keizertijd van vóór de regering van Claudius, tonen enerzijds het Attische type en anderzijds het type Hagenau (beide in brons) of het vroege type Weisenau (in ijzer), zoals te zien op de reliëfs van de Boog van Orange. Opvallend is dat het eenvoudige infanterie helmmodel van het type Montefortino op dergelijke ruiter afbeeldingen volledig ontbreekt.

Cavalerie helmen uit de vroege keizertijd

Deze Romeinse cavalerie helmen werden ontwikkeld vanuit het type Weisenhau infanteriehelmen en geoptimaliseerd voor cavalerie gebruik. Ze bestaan uit een helmkom, een masker en wangkleppen. Het larva-masker bedekt en imiteert alleen het voorste deel van het gezicht; de wangkleppen kunnen aanvullend worden aangebracht voor een volledige bescherming. Het naamgevende exemplaar was van ijzer gemaakt, bedekt met een zilveren plaat en omlijst met bronzen randen. Het masker uit Keulen zal waarschijnlijk met dezelfde techniek zijn vervaardigd. Het verschil is alleen dat hier geen zilverplaat maar een koperplaat is gebruikt. Het exemplaar is echter te slecht bewaard gebleven om de omlijstende bronzen band te kunnen aantonen. Larva-maskers zelf kunnen ook van een bronslegering zijn gemaakt, zoals bijvoorbeeld het exemplaar uit particulier bezit. 


De helmen en maskers tonen noch een imitatie van de oren, noch een kapsel. Deze maskers worden uitsluitend in samenhang met Weisenau-helmen en wangkleppen met oorbescherming aangetroffen. Ondertussen is de wetenschap het erover eens dat het bij deze helmen gaat om een variant van het type Weisenau met afneembaar masker. Dit kon tijdens gevechten van de helm worden verwijderd en bij parades weer worden aangebracht. De Guttmann-collectie herbergde een exemplaar met een door drijfwerk versierde helmkom, die qua vorm verwant is aan het type Weiler/Koblenz-Bubenheim, maar dan zonder uithollingen en zonder weergave van een kapsel.

De helm typering van Russell-Robinson

De bekendste typering van Romeinse helmen is die van Russel Robinson. In de jaren 80 deed Robinson uitgebreid onderzoek naar archeologische vondsten, reliëfs en beeltenissen van Romeinse helmen. Tegenwoordig is zijn typering echter lichtelijk outdated en nieuw wetenschappelijk onderzoek heeft tot nieuwe invalshoeken geleid. Echter biedt zijn typering een leidraad om op zeer nauwkeurige manier alle ontwikkelingen binnen Romeinse helmen te documenteren. Daarom gebruiken wij zowel de continentale typologie als die van Russell Robinson, waarbij we vermelden welke conclusies van Robinson tegenwoordig anders zijn. 

Anderzijds is er een meer geografisch georiënteerde indeling – de zogenaamde continentale typologie – die uitgaat van vindplaatsen en regionale herkomst van karakteristieke helmvormen.

Hulpcavaleriehelmen - Type A

Dit helmtype uit de eerste eeuw na Christus is, zoals eerder genoemd, vergelijkbaar met het continentale Weiler-type. Voorbeelden zijn gevonden in Newstead (Schotland) en Northwich (Cheshire). De helm heeft een halfronde vorm met uitsparingen bij de oren en loopt aan de achterkant diep door tot een kleine, flensvormige nekbeschermer.

Russell-Robinson stelt dat deze helmen waarschijnlijk als een eenvoudige ijzeren kom werden gemaakt, waarna ze werden bekleed met brons of zilver. Zo kregen ze de indruk van haren of andere versieringen in reliëf (Russell-Robinson, 1975, 89, 95). Toen hij zijn rapport schreef, was het Northwich-exemplaar nog in behandeling voor conservering, waardoor de details nog niet goed zichtbaar waren.

Later bleek dat deze helm versierd is met een eenvoudige, gestileerde haarversiering die in reliëf op de ijzeren basis is aangebracht. Het onversierde gebied boven de wenkbrauw wijst erop dat daar mogelijk een brede, decoratieve wenkbrauwband ter versteviging zat. De wangstukken lijken vergelijkbaar met het type B dat Russell-Robinson beschrijft.

Hulpcavaleriehelmen – Type B

Deze helm lijkt op het type A, maar heeft een diepere en aflopende nekbeschermer. Russell-Robinson noemt slechts één bekend exemplaar van dit type, gevonden in Witcham Gravel, Ely uit 50-75 n.Chr..


De helmkom is van ijzer, met een buitenbekleding die uit vier delen bestaat. De kroon en nekbeschermer waren bekleed met wit metaal of zilver. Over het voorhoofd en achterhoofd liep een brede, tweedelige band van geel brons of messing, versierd met parelmoer en halfronde motieven van gestanste, verhoogde stippen. Aan de zijkanten zaten oorbeschermers die de verbindingen bedekten, wat een tweekleurig effect gaf (Russell-Robinson, 1975, 95).


Vier grote, ronde knoppen—vergelijkbaar met ouderwetse fietsbellen—bedekten de klinknagels die de voorhoofds- en achterhoofdband aan de voorkant, achterkant en boven elk oor vastzetten. Op de nekbeschermer zaten nog drie van zulke knoppen. De wangkleppen waren van brons, volledig ingesloten, met gestileerde, geëmbosseerde oorversieringen. Ze waren licht gekarteld rondom oog en mond, maar hadden geen keelrand.


De helm mist nu een standaard voor de helmkam, hoewel een dubbele rij klinknagelpunten over de kroon van voor naar achter suggereert dat er waarschijnlijk een niet-verwijderbare helmkam zat die verloren ging vóór de vondst (Russell-Robinson, 1975, 95).

Niederbieber helmen

Tegenwoordig wordt het type Niederbieber gezien als een helm die zowel door infanterie als cavalerie werd gebruikt. De helm dankt zijn naam aan originelen die zijn teruggevonden in het fort Niederbieber in Duitsland. Vergelijkbare helmen staan afgebeeld op grafstenen van voetsoldaten uit Noricum. De helm is ontwikkeld vanuit de voorgaande galea (Weisenau) helmen. Hij liep in de nek minder ver door en eindigde in een kortere nekbeschermer. De wangkleppen omsloten de gehele zijkanten van het gezicht en kwamen aan de onderkant samen. Dit type helm is voorzien van een brede wenkbrauwbeschermer die extra bescherming bood tegen neerwaartse slagen. 


Het type Niederbieber helm is door Russell-Robinson geclassificeerd als een hulptroepenhelm die door de cavalerie werd gedragen. Deze typering is echter onjuist. Hij onderscheidde verschillende varianten van dit type, die als subtypen kunnen worden beschouwd, maar het is belangrijk te benadrukken dat al deze helmen dezelfde functionaliteit hadden en waarschijnlijk in dezelfde periode in gebruik waren. Daarbij moet worden bedacht dat archeologen slechts een fractie hebben teruggevonden van de honderdduizenden helmen die destijds zijn gebruikt.


De helm werd waarschijnlijk ingevoerd in de tweede helft van de 2e eeuw, rond 180 n.Chr. Halverwege de 3e eeuw was het een standaard helm binnen het Romeinse leger. Dit blijkt uit vondsten in Dura-Europos, een vestingstad in Syrië die rond 256 n.Chr. werd verwoest. De productie van deze helm eindigde waarschijnlijk rond 270, maar hij bleef nog lang in gebruik omdat hij veel bescherming bood – meer dan de helmen die later kwamen.


Type C
Deze helm is vervaardigd uit één enkele bronzen plaat en heeft aan de bovenzijde een kleine, driehoekige, verhoogde punt. De achterkant van de helm is recht en loopt diep door tot onder de nek, bijna tot aan de schouders, en eindigt in een licht aflopende rand. Opvallend zijn twee geëmbosseerde, parallelle ribben die vanaf de nekrand omhoog lopen, rond het oor, over het voorhoofd en vervolgens aan de andere kant weer naar beneden (Russell-Robinson, 1975, 96).


Type D
Deze helm heeft een vergelijkbare vorm als type C, maar onderscheidt zich door aangebrachte oorbeschermers die omhoog flenzen, rond het oor buigen en doorlopen tot aan de nekbeschermer. Daarnaast is er een voorhoofdsband met een gepunte onderrand aanwezig. In plaats van een verhoogde punt aan de top, heeft deze helm een lage helmkam die van de kruin tot net boven de nekbeschermer loopt. Deze is aan beide uiteinden bevestigd met grote, kegelvormige klinknagels. De nekbeschermer is dieper dan bij type C en is afgewerkt met een bronzen rand. De grote, ingesloten wangstukken hebben een diepe keelrand die doorloopt tot aan de nekbeschermer, waardoor een brede, samenhangende bescherming ontstaat voor nek, schouders en keel.


Type E
Qua profiel lijkt dit type sterk op type D, maar het is voorzien van een extra platte, transversale versteviging, naast de gebruikelijke versteviging van voor naar achter. De top van de helm is ingesloten met platen. Boven de voorhoofdsband is soms een kleine piek aangebracht; bij sommige exemplaren wijst deze omhoog, bij andere omlaag. Daarnaast zijn er helmen met een draagbeugel aan de achterkant van de nekbeschermer. Delen van dit type zijn gevonden in Newstead (gedateerd op 140–158 n.Chr.; Russell-Robinson, 1975, 97) en in Dura Europos (gedateerd op 255–256 n.Chr.; James 2004, 107).


Type F
Dit type lijkt sterk op het Niederbieber-type maar is eenvoudiger uitgevoerd. De helm mist toegevoegde decoraties en is soberder van vorm. De oorflappen en de wenkbrauwrand zijn verhoogd ten opzichte van de helmkom. Voor de bevestiging van de piek en de kruisverstevigingen zijn kogelvormige klinknagels gebruikt. Net als bij zijn voorganger is de nekbeschermer afgewerkt met een bronzen rand en is er een draagbeugel aanwezig (Russell-Robinson, 1975, 99).


Type G
Deze helm is van ijzer en wijkt af van de andere Niederbieber-types. Russell-Robinson suggereerde daarom een andere oorsprong (Russell-Robinson, 1975, 99). De helm is aan de achterkant minder diep, wat hem dichter bij de types A en B brengt, hoewel hij uit een latere periode stamt (eind tweede eeuw na Christus). Het best bewaarde exemplaar komt uit de Waal bij Nijmegen, al mist dit exemplaar grotendeels zijn nekbeschermer en kan het profiel dus dichter bij type B liggen. De helm is rijk versierd met bronzen oorflappen, een uitgebreide wenkbrauwband met dwarsribben en een verhoogde kroon met geëmbosseerde laurier- en eikenbladeren (Russell-Robinson, 1975, 99).


Type H
Deze helm dateert uit de late tweede tot vroege derde eeuw n.Chr. en is opnieuw gebaseerd op het Niederbieber-model. Hij is gemaakt van ijzer, met aangebrachte bronzen decoraties. De nekbeschermer is breed en schotelvormig. Bovenop de helm zit een grote, holle bronzen knop op een vierkante, bolle basis. Deze knop is gemodelleerd naar de vorm van een klaprooszaadje en is doorboord, waarschijnlijk om een helmkam te dragen (Russell-Robinson, 1975, 100). Van dit type zijn verschillende exemplaren bekend. Sommige zijn eenvoudig uitgevoerd, terwijl andere, zoals het exemplaar uit Heddernheim, rijkelijk zijn versierd met gegraveerde panelen boven de wenkbrauwen, rond de oren en aan de achterkant, met motieven zoals veerachtige schubben en kronkelende slangen. Russell-Robinson vermoedde dat deze versieringen een Egyptische invloed weerspiegelen (Russell-Robinson, 1975, 100).


Type I
Dit type is een eenvoudige, diepe helm gebaseerd op het Niederbieber-model, met een brede, schotelvormige nekbeschermer zoals bij type H. Er is slechts één exemplaar bekend, afkomstig uit Osterburken en gedateerd op het midden van de derde eeuw na Christus (Russell-Robinson, 1975, 104). De ooruitsparingen zijn groot en uit de helmkom gevormd tot ondiepe oorbeschermers. De helm heeft geen wenkbrauwband en de puntige piek staat dicht bij de rand. Aangezien er geen bevestigingspunten zijn voor wangstukken, vermoedde Russell-Robinson dat deze helm een verbonden type wangstukken gebruikte—zoals te zien is bij ‘sporttype H’—die onder de wenkbrauw werden geplaatst en met riemen over de nekflens werden vastgezet (Russell-Robinson, 1975, 100).

Sport & parade helmen

Russell-Robinson stelt dat sommige luxe Romeinse cavaleriehelmen niet zijn gemaakt voor daadwerkelijke oorlogvoering maar eerder een sportief of parade karakter hebben. Deze helmen zijn overwegend voorzien van gezichtsmaskers en ontwikkelden zich vanaf de late 2de eeuw. Toch tonen de ruiteroefeningen in de Hippika Gymnasia, zoals beschreven door Arrian (Ars Tactica), dat deze helmen een zo realistisch mogelijke simulatie van het slagveld beoogden. Ook Ammianus en Heliodorus geven aan dat dergelijke uitrustingen functioneel werden ingezet. Stephenson en Dixon (2003, p. 22) stellen dat de Hippika Gymnasia bedoeld waren als testgebied voor echte gevechtstechnieken en dus een vergelijkbaar niveau van zicht en controle vereisten als op het slagveld. Zij suggereren bovendien dat het indrukwekkende uiterlijk van een volledig gemaskerde cavalerie-eenheid een positief effect op het moreel van het eigen leger had, en tegelijkertijd een intimiderend effect op de vijand. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat deze luxe helmen uitsluitend gebruikt werden voor sportieve of parade activiteiten. Volgens Stephenson en Dixon beschikten sommige cavalerieofficieren over zowel een praktische helm als een paradehelm. Ter ondersteuning van dit argument citeren ze een grafvondst uit Nawa waar beide typen helmen samen in één graf zijn gevonden. 

Type A
De oudste bekende cavalerie sporthelm, gedateerd in de eerste eeuw v.Chr., is afkomstig uit Semendria. Deze helm is vervaardigd uit twee delen en wordt door Russell-Robinson (1975, p. 112) beschouwd als een ruw prototype van de latere gemaskerde helmen. De kom is ondiep en reikt tot net boven de oren, met een masker dat over de kaak valt. Het gezicht is naturalistisch weergegeven, in tegenstelling tot de gestileerde trekken van latere typen. Er zijn geen oorbeschermers, maar in de rand van schedel en kaak zijn gaten aangebracht voor de bevestiging van voeringmateriaal.

Type B
Helmen van dit type stammen uit de late eerste en vroege tweede eeuw n.Chr. Ze vertonen een gestileerd, jeugdige mannengezicht, vaak met een rijk bewerkte helmkom die scènes van strijd, dieren of mythologische figuren afbeeldt. Het masker is meestal bevestigd met een haak-en-gleufmechanisme en loopt tot aan de verhoogde rand. Voorbeelden variëren van afgeronde tot puntige pieken boven op de kom.

Type C
De helmen van dit type, daterend van de late eerste tot derde eeuw n.Chr., volgen de Attische stijl met een rijk gedecoreerde kom voorzien van golvend haar. Het masker toont opnieuw een gestileerd, jeugdig gezicht, met haarlokken die doorlopen over het voorhoofd en de wangen.

Type D
Bij dit type is het masker scharnierend bevestigd aan de helmkom, doorgaans op het midden van het voorhoofd. De kom stelt een rijk versierde helm voor, soms met gesimuleerde wangstukken. Maskers tonen meestal glad geschoren jonge mannen gezichten, al bestaan er regionale varianten met snorren of oosterse trekken, zoals de exemplaren uit Tel Oum Hauran en Emesa.

Type E
Russell-Robinson groepeert helmen met vrouwelijke gelaatstrekken onder dit type, mogelijk bedoeld om Amazonen voor te stellen. Het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk is niet altijd duidelijk, maar sommige maskers vertonen gevlochten kapsels of sieraden. De meeste maskers hebben ronde kommen, vaak rijkelijk versierd met haarlokken of reliëf figuren. Enkele exemplaren, zoals uit Straubing of Grafenhausen, wijken sterk af door hun puntige top en oosterse trekken. Hoewel zij visueel duidelijk verschillen, plaatst Russell-Robinson ze toch onder type E vanwege de vrouwelijke kenmerken. De recent ontdekte Crosby Garrett-helm vertoont gelijkenissen met deze groep.

Type F
Deze helmen bestaan uit drie delen: een Attische kom, een T-vormig gezichtsdeel (met ogen, neus en mond) en het achterdeel. Het gezichtspaneel is afneembaar, bevestigd met een draaipin bij het voorhoofd. De gezichten zijn opnieuw mannelijk, en de kom is nauwsluitend, met soms een lage kam (zoals bij het exemplaar uit Ostrov).

Type G
Eveneens driedelig opgebouwd, toont dit type een hoge, gebogen kam met een geïntegreerde puntige top. De helm is ontworpen om te lijken op een archaïsche Korinthische helm, compleet met een klein reliëf gezicht op de top. De kam is vaak rijk versierd, zoals het exemplaar uit Eisernes Thor aan de Donau, dat een adelaar figuur en staande veren combineert met slangmotieven.

Type H
Daterend uit de derde eeuw n.Chr., combineert dit type een variant op de Attische kom met zwaar versierde, verbonden wangstukken die een open gezicht vormen. De kam is geïntegreerd maar minder uitgesproken dan bij type G, en de wenkbrauw is vlak, zonder Korinthische piek.

Type I
Deze helm, bekend van een exemplaar uit Guisborough, Yorkshire, vertoont grote gelijkenis met type H. De platgedrukte wimperband boven de ogen vormt drie afgeronde pieken. Een verwant exemplaar is gevonden in de Saône nabij Chalon. Beide dateren uit de derde eeuw n.Chr. en tonen reliëf decoraties, waaronder afbeeldingen van godheden zoals Mars en Minerva.

Laat Romeinse cavalerie helmen

Tijdens de crisis van de derde eeuw kwam het Romeinse Rijk in zwaar weer terecht. Politieke chaos, economische problemen en externe dreigingen maakten duidelijk dat het leger moest veranderen. Keizer Gallienus (253–268) was de eerste die inzag dat de traditionele, trage legioenen niet langer voldeden. Zijn hervormingen legden de basis voor een mobiel leger.

Tot dan toe was het leger vooral actief aan de grenzen, maar tijdens de crisis moest het ook optreden tegen interne vijanden, waaronder opstandige generaals en groepen als de Bagaudae — gewapende boeren en bandieten. Het leger kreeg zo een rol als binnenlandse ordehandhaver.

Met de Constitutio Antoniniana van 212 n.Chr. verdween bovendien het onderscheid tussen legionairs en auxilia, doordat bijna alle vrije inwoners van het rijk burgerrechten kregen.

De echte militaire hervormingen begonnen onder Diocletianus (284–305) en werden voltooid door Constantijn de Grote (306–337). Hun aanpassingen maakten het leger weer effectief en legden de basis voor het voortbestaan van het Rijk. Doordat het Rijk in recessie was geraakt, werd het steeds belangrijker om de alsmaar groeiende kosten van het Romeinse leger te reduceren. Rond deze tijd werd uitrusting van barbaarse volkeren overgenomen en op zo goedkoop mogelijke wijze geproduceerd voor het Romeinse leger. 

Hervorming cavalerie

De uitbreiding van de cavalerie beperkte zich niet tot nieuwe aparte eenheden, maar veranderde ook de cavalerie binnen de legioenen. Sinds Augustus bestond de legioenscavalerie uit 120 man (vier turmae van 30 ruiters). Gallienus maakte daar een ala miliaria van (24 turmae van 30 ruiters, in totaal 720 cavaleristen). Daarmee werd cavalerie een veel belangrijker onderdeel van het leger. De nieuwe cavalerie-eenheden van Gallienus waren de opvolgers van de oude auxilia ruiters. Over hun organisatie weten we weinig, maar we weten wel dat ze allemaal de naam vexillationes kregen. Vanaf Gallienus werd dit woord niet meer gebruikt voor tijdelijke afsplitsingen van legioenen: de vexillatio werd nu de standaard cavalerie-eenheid met verschillende soorten ruiters. Ook de helmen veranderden sterk. Al kan worden verwacht dat oude uitrusting gedurende een lange periode nog in gebruik moet zijn gebleven. 

De Late Romeinse kamhelm

De Late Romeinse kamhelm werden zowel door infanterie- als cavalerie eenheden gedragen, hoewel sommige varianten, zoals het Intercisa-type met ooropeningen, waarschijnlijk meer door infanterie werden gebruikt. Hun helmkom bestaat uit verschillende segmenten die met spangen aan elkaar zijn gezet. In het midden van de helmkom loopt een kenmerkende stalen verdikking die op een helmkam lijkt. Deze nieuwe helmen waren sterk beïnvloed door helmen uit het Sassanidische Rijk waarmee Rome rond deze tijd in oorlog was. Een vroeg voorbeeld is een helm uit Dura Europos, waarschijnlijk gedragen door een Sassanidische krijger. De oudst bekende kamhelm is het exemplaar uit Richborough, gedateerd rond 280 n.Chr.

Kamhelmen verschenen voor het eerst op munten van keizer Constantijn de Grote en waren vermoedelijk in gebruik tussen 270 en 300 n.Chr. Ze werden gedragen door zowel infanterie als cavalerie. Het Berkasovo-type, vaak rijk versierd, werd mogelijk vooral door cavalerie gedragen. Toch tonen kunstwerken uit die tijd beide typen in gebruik bij verschillende troepen. Kamhelmen bleven in gebruik tot in de vroege 5e eeuw, met enkele laat gedateerde vondsten zoals de Maashelm (409–411) en een Hunnische grafvondst in Concești. De vorm bleef zelfs in latere Byzantijnse afbeeldingen zichtbaar tot in de 12e eeuw. Deze helmen werden door de Germanen overgenomen en tot in de Vendel Periode 500-800 n.Chr. gebruikt. Bekende Germaanse varianten zijn de Sutton Hoo helm en de Valsgärde helmen. 

Constructie

De helmkom bestond uit meerdere delen die met ‘spangen’ aan elkaar waren bevestigd. Er zijn twee hoofdtypen:

Bipartiete helmen (Intercisa-type): bestaan uit twee helften, verbonden door een centrale kam. Ze hebben meestal kleine wangstukken en geen basisring rond de rand.
Quadripartiete helmen (Berkasovo-type): bestaan uit vier delen, met een verstevigingsband tussen zijplaten en een basisring. Deze helmen zijn vaak voorzien van grote wangstukken en soms een neusbeschermer.

Bij alle typen werden wangstukken bevestigd met een voering, en de nekbeschermer met leren riemen, waarvan sommige gespen bewaard zijn gebleven.

Versiering

Veel kamhelmen zijn rijk versierd. Sommige hebben een zilveren of vergulde buitenlaag, aangebracht door gespecialiseerde vaklieden (barbaricarii). De hoeveelheid zilver of goud werd vaak afgestemd op de rang van de drager en soms ingeschreven op de helm. De helm van Deurne, bijvoorbeeld, bevatte bijna 370 gram zilver. Andere helmen, zoals het Berkasovo-I exemplaar, zijn versierd met glazen edelstenen. Keizers als Constantijn I en Valentinianus I bezaten zelfs met edelstenen ingelegde gouden helmen. In sommige gevallen is alleen de edelmetalen bekleding overgebleven; het ijzeren binnenwerk is vergaan. Sommige helmen hadden een ijzeren of losse kuif op de kam, zoals blijkt uit vondsten in Intercisa, Augst en andere locaties.

Spangenhelmen

De Spangenhelm is een helmtype van Sarmatische oorsprong, opgebouwd uit metalen strips en platen die meestal in een kegelvormige structuur zijn geplaatst, eindigend in een punt. Hoewel dit ontwerp iets kwetsbaarder was voor beschadigingen, vooral op de naden, bood het als voordeel dat het eenvoudiger te vervaardigen én sneller te repareren was dan de bipartiete ridge-helmen. Tegen de 6e eeuw na Christus was deze helmconstructie één van de populairste in Europa.

Helmen met een gebandeerde en gesegmenteerde komvorm verschijnen al vroeg nabij de Romeinse grens. Ze zijn te zien op fresco's uit de Krim (1e eeuw n.Chr.) en op de Zuil van Trajanus (2e eeuw), waar ze worden afgebeeld als buitgemaakte barbaarse uitrusting. Romeinse soldaten met dit type helm worden voor het eerst afgebeeld op de Boog van Galerius (3e eeuw). Sommigen beweren zelfs dat ze te herkennen zijn op de Adamklissi-metoopreliëfs, al is dat onderwerp van discussie.

Hieruit wordt vaak geconcludeerd dat de latere Spangenhelmen deel uitmaakten van een parallelle helmentraditie die zich gelijktijdig ontwikkelde met de meer bolvormige kamhelmen. Mogelijk namen de Romeinen dit helmtype over via contact met barbaarse volkeren langs de Donau of uit Oost-Europa, of via Perzische (Sassanidische) voorbeelden. Deze theorie wordt ondersteund door vondsten van Spangenhelmen in Egypte, waaronder een exemplaar dat zich momenteel in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden bevindt, en door het voortbestaan van dit helmontwerp in Perzische en Sassanidische iconografie. Doordat spangenhelmen vaak goedkoper waren dan kamhelmen is het aannemelijk dat deze door een groter deel van het Laat Romeinse leger werden gedragen.

Middeleeuwse helmen

De traditie van kamhelmen en spangenhelmen continueerde in de vroege middeleeuwen, waarbij Germaanse en Iraanse volkeren deze helmen bleven gebruiken. De bekendste voorbeelden hiervan zijn de Angelsaksische Sutton hoo helm, de Valsgärde helmen en de Coppergate helm. De meeste vroeg-middeleeuwse helmen waren echter spangenhelmen waarvan de Vikinghelm uit het crematiegraf van Gjermundbu misschien wel de bekendste is. Pas in de 12de eeuw begon men de helmkom weer vanuit een stuk te maken, wat de helm natuurlijk duurder maar veel steviger maakte. De eerste neushelmen kunnen worden gezien op het Tapijt van Bayeux. 

Maak het verschil, doneer nu!

Lees onze nieuwste blogs!