De rotella werd populair tijdens de Renaissance, mede door zijn klassieke oorsprong. Ronde schilden kwamen veel voor in Griekse en Romeinse kunst en bleven ook populair in de Middeleeuwen als de beukelaar, die was doorontwikkeld vanuit de Romeinse parma. Het gebruik van de rotella geeft ons een duidelijk beeld van hoe schilden die aan de onderarm werden gedragen in de praktijk functioneerden, zoals beschreven in vechtboeken.
Hoewel veel Italiaanse, en in mindere mate Spaanse, handleidingen de rotella noemen, wordt het schild niet vaak afgebeeld. Toch tonen de afbeeldingen die er zijn, en ook vermeldingen bij Thibault, dat Noord-Europa bekend was met dit type schild. De meeste voorbeelden gaan over het gebruik van de rapier en rotella tegen elkaar. Alleen Marozzo en mogelijk Di Grassi laten ook zien hoe het schild gecombineerd kan worden met een zijzwaard, terwijl Marozzo ook het gebruik van de rotella met een speer behandelt.
De rotella wordt beschreven door Marozzo, Manciolino en de Anonimo Bolognese. Hoewel het schild niet het belangrijkste onderwerp is, is er genoeg materiaal om de basisprincipes van het gebruik ervan te leren.
Gebruik en technieken van de rotella
Uit de afbeeldingen blijkt dat de rotella meestal met de arm volledig gestrekt wordt gehouden, zodat het schild opzij van de tegenstander staat. Alleen bij Marozzo komt een techniek voor waarbij de voorkant van het schild naar de tegenstander wordt gedraaid, en dat is uitsluitend tegen een speerman. Zo kan een stoot van de speer worden afgewend door het schild opzij te zwaaien, waardoor er een opening ontstaat voor een tegenaanval. Tegen een zwaard werkt deze techniek niet goed, en daarom wordt dat niet besproken.
In de meeste gevallen wordt de rotella passief gebruikt, zoals een beukelaar: het dient vooral ter verdediging. Marozzo laat echter ook zien dat je “onder het schild” kunt steken of snijden, mogelijk door het schild parallel aan de grond te houden met de bolling naar boven, wat een unieke techniek zou zijn.
De rotella is minder beweeglijk dan de kleinere beukelaar, maar biedt daarentegen meer bescherming. Het blokkeert goed de belangrijkste aanvalslijn, zoals een diagonale snede van rechts (mandritto sgualembro), maar de voeten blijven kwetsbaar. Een groot deel van het materiaal richt zich op benen als doelwit, zelfs met voorbeelden waarin men alleen de benen aanvalt of verdedigt via misleidings- en pareer acties.
Voeten- en zwaardposities
Meestal staat de rechtervoet voor, maar Thibault en Mathern tonen ook dat de linkervoet voor kan worden gebruikt. Agrippa laat vechters vaak met de linkervoet voor beginnen. De zwaardhoudingen volgen meestal Di Grassi’s systeem: lage, midden en hoge bewaking, meestal met de punt vooruit. Di Grassi behandelt de rotella offensiever dan een beukelaar: je kunt er zowel het zwaard als het schild van de tegenstander mee opzij drukken om ruimte te maken voor stoten naar de buik.
Bij sommige meesters komen specifieke technieken voor:
Agrippa zwaait het schild soms achter het hoofd om het evenwicht te bewaren bij een stoot.
Giganti buigt de linkerarm 90 graden, waardoor het schild hoger komt; dit beschermt het hoofd beter, maar de benen minder. Het doel is vermoeidheid van de arm te verminderen.
Capo Ferro benadrukt dat je je zwaard op dezelfde manier moet blijven gebruiken en dat een groot schild je zicht kan blokkeren. Hij raadt aan om stoten in één beweging uit te voeren samen met een blok.
Lovino laat alle acties onder het schild plaatsvinden, bij de benen, omdat het lichaam verder goed beschermd is.
Thibault beschrijft hoe je een rotella met een zwaard kunt verslaan. Hij laat de bewakingen zien en legt uit dat je hoeken en misleiding moet gebruiken om voorbij het schild te komen.
Algemeen gebruik
Over het algemeen wordt de voorkant van de rotella gebruikt om steken af te weren en sneden van rechts te blokkeren, terwijl de vlakte van het schild gebruikt wordt om sneden van links te verdedigen. Het schild kan ook actief worden gebruikt om stoten van de tegenstander te beheersen, zoals je dat bij een dolk of beukelaar zou doen.
Door zijn grootte was de rotella waarschijnlijk niet handig om overal mee naartoe te nemen, maar het bleef belangrijk in duels, ten minste tot de 17e eeuw. Ridolfo Capoferro geeft enkele voorbeelden van het gebruik van de rotella samen met een rapier. Dit is niet zo verrassend, want Capoferro verwijst vaker naar Bolognese of soortgelijke 16e-eeuwse vechttechnieken in zijn terminologie en handelingen. Andere meesters uit de 16e eeuw die de rotella behandelen zijn Camillo Agrippa en de Florentijnse meester Francesco Altoni, die interessante adviezen geeft over het gebruik van de beukelaar.
Een ander type rotella
Er is ook een centraal vastgehouden versie van de rotella, te zien in latere Italiaanse en Spaanse bronnen (D’Alessandro 1723, Pallavicini 1670, Ferrara 1625, Texedo 1678). Dit type wordt vaak met de voorkant naar voren gehouden. Het lijkt erop dat deze benaming pas na 1600 opkwam, toen het gebruik van de beukelaar afnam.