Houten & kunststof trainingszwaarden, wasters

Waster

In vechtkunsten wordt een waster zwaard gebruikt als oefenwapen, meestal een zwaard. Meestal zijn wasters van hout gemaakt, maar er bestaan ook varianten van kunststof. Kunststof is minder hard dan hout en daardoor veiliger, maar de kling is flexibel, wat het lastiger maakt om de punt van het wapen nauwkeurig te controleren. Houten wasters zijn steviger en minder flexibel dan stalen zwaarden, waardoor ze tijdens oefeningen meer stabiliteit en controle bieden.

Het gebruik van een houten of nylon trainingszwaard in plaats van een stalen exemplaar is een goedkopere manier om te sparren en heeft een zeer lange traditie. Trainen met houten oefenzwaarden neemt echter een deel van de ervaring weg die stalen zwaarden bieden. Desondanks is het een uitstekende methode om te beginnen met de zwaardvechtsport en zelfs zeer geschikt voor ervaren vechters. Zelfs Romeinse legionairs trainden tot wel acht uur per dag met extra verzwaarde houten oefenzwaarden, die zij rudii noemden.

Verzwaarde oefenzwaarden

Een verzwaarde waster kan gebruikt worden voor krachttraining, waardoor een stalen wapen later lichter aanvoelt. In theorie wordt het hanteren van een echt zwaard daardoor gemakkelijker en sneller. Een vergelijkbaar effect wordt bereikt met stalen trainingswapens, mits de kling één of twee snijdende kanten heeft. Dit betekent dat een scherp zwaard aanzienlijk minder staal bevat in vergelijking met een trainingszwaard met een kling van 2-3 mm dikte. Bij veel botte zwaarden is de kling gemiddeld breder, zodat de snedes en de punt deze dikte hebben. Om deze reden is het af te raden de kling van een bot zwaard op te slijpen. Bij de aanschaf van scherpe zwaarden wordt daarom geadviseerd te kiezen voor een scherp of semi-scherp exemplaar, waarbij de doorsnede van de kling is aangepast aan scherpe snedes.

Geschiedenis van waster training zwaarden

Oefenzwaarden zijn ontworpen om zoveel mogelijk overeen te komen met het gewicht en de balans van een echt zwaard, waardoor ze een gewenst alternatief vormen voor stalen wapens. Houten wasters zijn in veel culturen en door de eeuwen heen teruggevonden, onder andere in het oude China, Ierland, Iran, Schotland, Rome, Egypte, het middeleeuwse en renaissancistische Europa, Japan, en zelfs in de moderne tijd in Europa en de Verenigde Staten. Door de tijd heen hebben wasters verschillende vormen aangenomen, niet altijd in chronologische volgorde. Ze varieerden van simpele stokken tot deuvels met afgeschuinde punten en leren mandhandvatten, en uiteindelijk tot zorgvuldige replica’s van echte zwaarden.


Houten oefenzwaarden worden al gebruikt sinds de late bronstijd. In Schotland is op het eiland Mainland (Orkney) een origineel houten zwaard gevonden, dat nog steeds bewaard wordt in het Nationaal Museum van Edinburgh. Een vergelijkbare vondst in Ierland ondersteunt de historische basis van de Ierse mythe Táin Bó Cúailnge, waarin het gebruik van een houten oefenzwaard wordt genoemd.


Ook in Egypte beoefenden soldaten een soort sport-schermen met stompe stokken, een vroege vorm van de waster. De Romeinen gebruikten een houten zwaard, de rudis, voor gevechtstraining. Vertalingen van de Romeinse dichters Horatius en Juvenalis leveren bewijs voor het gebruik van dit oefenwapen. In een vertaling van Juvenalis’ poëzie door Barten Holyday uit 1661 wordt zelfs vermeld dat Romeinse leerlingen eerst leerden vechten met houten rudis, en pas later overstapten op scherpe stalen wapens – wat logisch is, aangezien de gladius een aanzienlijke investering was voor de uitrusting van legionairs. Het kan worden aangenomen dat het trainen met de rudis doorging, zelfs nadat de legionair volledig was getraind. Legionairs trainden ongeveer acht uur per dag.


Ook Romeinse gladiatoren oefenden met een zwaar houten zwaard tegen een stroman of tegen een houten paal, de palus genoemd, een vroege voorloper van de latere houten pell. Wasters worden verder genoemd in literaire werken uit die tijd, waaronder The Book of the Courtier. Daarnaast vermelden verschillende Fechtbücher, Duitse vechtboeken, het gebruik van wasters of tonen modellen die technieken met deze oefenwapens uitvoeren.


Tijdens de 16e eeuw kwam in de Duitse schermscholen de dussack in gebruik. Dit was een echte waster, vrijwel volledig van hout gemaakt (met één bekend exemplaar als uitzondering), en diende als een veilig en goedkoop oefenzwaard. Door de unieke vorm had de dussack geen traditionele kruisvormige zwaardgrepen zoals bij het éénhandige zwaard (armingzwaard), het langzwaard of het bastaardzwaard. In plaats daarvan leek de dussack meer op het großes Messer (“groot mes”), een wapen dat vaker onder de gewone bevolking werd aangetroffen, terwijl het langzwaard door zijn hoge prijs alleen voor relatief welgestelde personen bereikbaar was.


In de moderne gemeenschap van historische Europese vechtkunsten verwijst de term meestal naar wasters die gemaakt zijn om op West-Europese wapens te lijken, zoals het langzwaard of het éénhandige arming zwaard (ridderzwaard). Historisch gezien werd het Engelse woord waster ook gebruikt voor knuppels of stokken die als wapens werden gebruikt, naast houten zwaarden. Naarmate deze vechtkunst is gegroeid en de academische interesse in andere wapens dan alleen het langzwaard en het éénhandige zwaard toenam, zijn er ook andere soorten wasters geproduceerd.


Het idee van houten oefenwapens is niet beperkt tot de historische Europese krijgskunsten. Sommige Japanse vechtkunsten maken hier ook gebruik van.De kenjutsu, iaido, bokken en shinai zijn voorbeelden van Aziatische houten oefenzwaarden. Eskrima, een vechtkunst uit de Filipijnen, maakt gebruik van een stok van rotan als oefenwapen in plaats van een mes. De vechtkunst singlestick is vrijwel volledig ontstaan uit het gebruik van wasters als oefenwapens in plaats van stalen zwaarden.

Historisch gezien gebruikten studenten en soldaten wasters als goedkope en vervangbare oefenwapens. De hoge kosten van stalen wapens van goede kwaliteit, vooral zwaarden, maakten deze ongeschikt voor training. Door constant trainen zou een stalen zwaard snel slijten, waardoor het minder effectief en minder betrouwbaar werd als wapen. Om de vernietiging van dure wapens te voorkomen, en toch het noodzakelijke oefenen en sparren mogelijk te maken dat bij elke vechtkunst hoort, werden houten oefenzwaarden ontwikkeld.


Tegenwoordig, vooral binnen de reconstructie van historische Europese krijgskunsten en bij historische re-enactment, is er opnieuw veel belangstelling voor wasters. Ze bieden moderne beoefenaars een aantal voordelen die ook al golden voor historische gebruikers. De houten constructie, gecombineerd met botte snedes, een stompe punt, pareerstang en pommel, zorgt voor een veiliger alternatief dan oefenen met een scherp of stomp stalen wapen. Wasters snijden niet in het vlees, maar geven een botte klap. Ook zijn ze veel goedkoper dan een stalen wapen van hetzelfde type, waardoor ze betaalbaar en gemakkelijk te vervangen zijn.  Veel moderne wasters zijn bovendien nauwkeurig nagemaakt naar het voorbeeld van echte zwaarden, met functionele onderdelen. Hierdoor voelen en bewegen ze meer zoals hun stalen tegenhanger.


Toch hebben wasters ook nadelen. Omdat ze volledig van hout zijn gemaakt, zijn ze meestal lichter en anders in balans dan stalen wapens. Het verschil in materiaaleigenschappen tussen hout en staal zorgt voor afwijkend gedrag tijdens training en sparren. Houten wasters zijn statisch en dit heeft gevolgen voor het effect na een slag met het zwaard. Dit fenomeen staat bekend als waster bounce. Stalen wapens vertonen dit veel minder omdat ze buigzaaam zijn; die blijven eerder haken en glijden met weinig terugslag, wat het gevecht dynamischer geheel maakt. 

Hoewel houten wasters veiliger zijn doordat ze geen snedes hebben, zijn ze niet per se veiliger dan stalen oefenzwaarden. Het afgeronde hout voorkomt snijwonden, maar omdat houten wapens vaak dikker zijn dan platte stalen oefenzwaarden  en toch een vergelijkbaar gewicht hebben, slaan ze harder bij een treffer. Ze zijn daarom absoluut geen ‘speelgoed’ om ondoordacht een potje te zwaardvechten. Een ander voordeel van stalen oefenzwaarden is dat ze hun gewicht in hun gevest hebben en daarom gemakkelijker gerichte slagen kunnen worden uitgedeeld.Daarom kunnen harde slagen of steken op onbeschermde lichaamsdelen met een houten waster leiden tot zware kneuzingen of ander stomp geweld, waarbij het houten wapen meer op een knuppel lijkt. Het is daarom van groot belang dat ook bij het gebruik van houten wasters de nodige veiligheidsmaatregelen getroffen worden door bijvoorbeeld de juiste lichaamsbescherming te dragen. 


Moderne organisaties voor historische krijgskunsten, gebruiken wasters vaak als het belangrijkste trainingswapen voor beginners. Wasters worden ingezet om technieken te leren, te oefenen en later mee te sparren, waaronder slagen, snijden, steken en afweren. Tijdens oefeningen kan een waster ook worden gebruikt in plaats van een stomp zwaard, zeker wanneer ervaring nog ontbreekt. Daarnaast gebruiken beoefenaars wasters tegen een ‘pell’, een oefenpaal die een menselijk doelwit nabootst. Naarmate iemand meer vaardigheid krijgt, stapt men over op stompe stalen wapens, die de eigenschappen van een echt geslepen zwaard beter nabootsen.

Samenstelling

De vorm van moderne wasters is afgeleid van hun functie als replica-oefenzwaarden. De klingen hebben meestal een lensvormig of diamantvormig profiel met duidelijke snedes. Deze vorm loopt door in het gevest, dat een grip heeft met een ovaalvormige doorsnede in dezelfde richting als de kling. Dit is een essentieel kenmerk van historische zwaarden: door de ovale vorm kan de gebruiker in de hand voelen hoe het blad is uitgelijnd, waardoor de rotatiehoek van de kling intuïtief duidelijk is.

De pommel dient als geschikt tegengewicht voor de kling en als stabiel steunpunt voor de grip. Dit zorgt voor de balans van het zwaard en geeft de gebruiker een verzwaard hefboompunt om het wapen krachtiger te manipuleren. Het pareerstang functioneert zoals bij een stalen zwaard: het beschermt de handen en helpt bij het uitvoeren van verschillende verdedigende technieken.. Tijdens halfzwaardtechnieken kan zowel de grip als de pommel ook gebruikt worden als slaggedeelte van het wapen, bijvoorbeeld bij technieken zoals de mordhau (slag met gevest of pommel).

Trainings dolken

Ook van dolken werden vroeger al trainingswasters gemaakt.  Deze oefenwapens hebben vaak helemaal geen duidelijke snijkanten en nemen in plaats daarvan een meer cilindervormige gedaante aan, aangezien de rondeldolk historisch voornamelijk werd gebruikt als steek- en stootwapen.

Singlestick

Singlestick is een vechtkunst waarbij een houten stok als wapen wordt gebruikt. Het ontstond als een manier om soldaten te trainen in het gebruik van backswords (zoals de sabel of het kortzwaard). De Franse vorm van stokvechten, canne de combat, is vergelijkbaar met singlestick, inclusief een variant voor zelfverdediging met een wandelstok. De singlestick zelf is een slanke, ronde houten stok, traditioneel van essenhout, met een mandvormige grip. Singlesticks zijn meestal ongeveer 86 cm lang en 2,5 cm in doorsnede, met één uiteinde dikker dan het andere. Dit dikkere uiteinde wordt door een komvormige mand-grip gestoken om de hand te beschermen. 

De singlestick heeft een vergelijkbare relatie tot het backsword als de foil tot het small sword: een sportieve versie van het wapen voor veilige oefening. De oorspronkelijke vorm van de singlestick was de waster, die in de 16e eeuw verscheen. Dit was eenvoudigweg een houten zwaard om te oefenen met het gebruik van de backsword, met een vergelijkbare vorm. Rond het eerste kwart van de 17e eeuw waren wasters veranderd in simpele knuppels. Toen ongeveer vijfentwintig jaar later het mandhandvat algemeen in gebruik kwam, werd een gevlochten versie toegevoegd aan de singlestick, ter vervanging van het zware metalen handvat van de backsword. De vechttechniek was identiek aan die van scherpe backswords, steken waren niet toegestaan omdat deze in praktijk amper werden gebruikt. Rond deze tijd werden zwaarden hoofdzakelijk gebruikt tijdens het uitvoeren van cavalerie charges. 

In 16e-eeuws Engeland werden in de vechtsport slagen onder de gordel als oneerlijk beschouwd. In de 18e eeuw werden alle delen van het lichaam een geldig doelwit. Rond het begin van de 19e eeuw werd het doelgebied beperkt tot het bovenlichaam (met uitzondering van de achterkant van het hoofd) en het bovenste deel van het voorste been. Deze regels worden vandaag de dag nog gebruikt door de Association for Historical Fencing.

Onder koning George I en George II was het gebruik van sticks voor backsword-oefeningen enorm populair, onder de namen cudgel-play en singlesticking, zowel in steden als op het platteland. Worstelen was de enige concurrent. Tegen het einde van de 18e eeuw werd het spel steeds beperkter: de spelers stonden dicht bij elkaar, voeten stil, en alle slagen werden uitgevoerd met een zweepachtige polsbeweging vanuit een hoog gehouden grip, met de hand boven het hoofd. Slagen op elk deel van het lichaam boven de taille waren toegestaan, maar alleen die op het hoofd telden als beslissend, door een bloedende wond. Aanvankelijk werd de linkerhand gebruikt om slagen af te weren die niet met de stok werden gepareerd, maar tegen het einde van de 18e eeuw gebruikte men hiervoor een sjaal die losjes om de linkerarm werd gedragen. 

Thomas Hughes beschreef in Tom Brown's School Days levendig het cudgel-play in de eerste helft van de 19e eeuw. Dit soort single-sticking gevechten stierven vrijwel uit in het derde kwart van die eeuw, maar werd herleefd als training voor de sabel binnen sommige militaire en civiele academies.

Maak het verschil, doneer nu!

Lees onze nieuwste blogs!